ECLI:NL:CRVB:2011:BR1095

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4927 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkering zonder nieuwe feiten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die in Marokko woont, tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2010. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 juli 2011 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 10/4927 WAO. Appellant had een verzoek ingediend om herziening van een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn aanspraken op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet met ingang van 10 maart 1994 buiten beschouwing had gelaten. Dit besluit was genomen omdat appellant niet adequaat had gereageerd op oproepen van de verzekeringsarts.

Het Uwv handhaafde zijn besluit van 20 april 2009 en het besluit van 4 maart 2002, dat in rechte onaantastbaar was geworden. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van 14 augustus 2009 ongegrond, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op het eerdere besluit.

In hoger beroep stelde appellant dat het Uwv ten onrechte niet had onderkend dat zijn niet-adequate reactie op de oproepen van de verzekeringsarts te maken had met psychische problemen. De Raad volgde appellant hierin niet en oordeelde dat de gestelde omstandigheden geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/4927 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2010, 09/4389 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.T.W. van Dijk, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2011. Appellant was vertegenwoordigd door mr. Van Dijk en het Uwv door mr. M. Sluijs.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 14 augustus 2009 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 20 april 2009 om niet terug te komen van zijn besluit van 4 maart 2002. Bij dit laatste besluit heeft het Uwv aanspraken van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet met ingang van 10 maart 1994 buiten beschouwing gelaten omdat appellant niet adequaat heeft gereageerd op oproepen van de verzekeringsarts om op het spreekuur te verschijnen.
1.2. Het besluit van 14 augustus 2009 steunt, kort samengevat, op de overweging dat het besluit van 4 maart 2002 in rechte onaantastbaar is geworden en dat appellant aan zijn verzoek geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, zodat voor het terugkomen van het besluit van 4 maart 2002 geen aanleiding bestaat.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 14 augustus 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan het verzoek om terug te komen van het besluit van 4 maart 2002 geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Appellant heeft in het hoger beroepschrift, zoals nader toegelicht ter zitting, gesteld dat als nieuw feit of veranderde omstandigheid dient te gelden dat het Uwv bij zijn besluit van 4 maart 2002 ten onrechte niet heeft onderkend dat aan het niet adequaat reageren op oproepen van de verzekeringsarts als bedoeld in 1.1 redenen van psychische aard ten grondslag lagen. Appellant acht het daarom aangewezen dat alsnog zijn rechten op een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid worden bezien.
4.1. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt.
4.2. Het door appellant in hoger beroep ingenomen standpunt als weergeven in 3 leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is gegeven. Met de rechtbank en op dezelfde gronden is de Raad van oordeel dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De door appellant gestelde omstandigheid dat hij om redenen van psychische aard destijds niet adequaat heeft kunnen reageren op de oproepen van de verzekeringsarts is daartoe onvoldoende. Daargelaten of het door appellant gestelde juist is, betreft het geen nieuw feit of veranderde omstandigheid als hier bedoeld. De gestelde omstandigheid ziet nu juist op de situatie waarin appellant ten tijde van het besluit van 4 maart 2002 naar zijn mening verkeerde en had in het kader van een beroepsprocedure tegen dat besluit naar voren kunnen worden gebracht.
4.3. Het hoger beroep van appellant treft gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter, en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2011.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) D.E.P.M. Bary.
JL