ECLI:NL:CRVB:2011:BR1092

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5324 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening toeslag één-oudergezin en de voorwaarden voor duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De zaak betreft de herziening van een toeslag voor een één-oudergezin die aan betrokkene was toegekend. De Minister had de toeslag herzien op basis van de stelling dat betrokkene niet voldeed aan de toekenningsvoorwaarden, omdat zij sinds 11 juli 2005 was gehuwd en niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en de besluiten van de Minister vernietigd, omdat er volgens de rechtbank sprake was van een situatie waarin de echtelijke samenleving was verbroken, welke situatie door geen van beide echtelieden was gewenst.

In hoger beroep heeft de Minister betoogd dat niet is gebleken dat betrokkene en haar echtgenoot de samenleving niet zouden hebben kunnen voortzetten in een ander land dan Nederland. De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen sprake is van een door geen van beide echtelieden gewilde toestand die de voortzetting van de echtelijke samenleving daadwerkelijk belemmert. De Raad concludeert dat de verbreking van de samenwoning als een eigen keuze van betrokkene moet worden beschouwd. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat er sprake was van een daadwerkelijk beletsel voor de voortzetting van de echtelijke samenleving.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het besluit van 1 februari 2010 ongegrond, voor zover dat besluit is aangevochten. De Raad komt tot de conclusie dat de herziening van de toeslag voor een één-oudergezin rechtmatig was, omdat betrokkene en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leefden in de zin van de wet. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een echtpaar als duurzaam gescheiden kan worden aangemerkt en de rol van de partner in de beoordeling van aanspraken op toeslagen.

Uitspraak

10/5324 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 september 2010, 10/434 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellant.
Datum uitspraak: 8 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de Informatie Beheergroep (IB-Groep) opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding appellant in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan de IB-Groep.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat te Nijmegen, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2011. Appellant was vertegenwoordigd door mr. K.F. Hofstee. Betrokkene en haar gemachtigde zijn na voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft aan betrokkene op haar verzoek met ingang van 1 augustus 2006 een basisbeurs inclusief toeslag voor een één-oudergezin toegekend.
1.2. Naar aanleiding van een controle op de rechtmatigheid van de ontvangst van de toeslag voor een één-oudergezin over de periode augustus 2006 tot en met april 2009 heeft appellant bij besluiten van 5 december 2009 aan betrokkene meegedeeld dat de aan haar over deze periode toegekende toeslag over de gecontroleerde periode wordt herzien en dat deze voor de toekomst wordt geweigerd omdat zij, nu zij sinds 11 juli 2005 is gehuwd, niet voldoet aan de toekenningsvoorwaarden.
1.3. Appellant heeft het tegen deze besluiten gemaakte bezwaar bij besluit van 1 februari 2010 gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk, onder verwijzing naar de artikelen 1.1 en 3.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), ongegrond verklaard. Gesteld is dat betrokkene en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leven in de zin van de Awir, nu betrokkene en haar echtgenoot noodgedwongen niet bij elkaar wonen, zodat deze echtgenoot als partner dient te worden aangemerkt.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het besluit van 1 februari 2010 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de besluiten van 5 december 2009 herroepen, een en ander met bepalingen over griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft – zakelijk weergegeven – overwogen dat er sprake is van een situatie waarin de echtelijke samenleving is verbroken, welke situatie door geen van de echtelieden is gewenst. Nu de echtgenoot van betrokkene geen aanspraak kan maken op een vergunning tot verblijf is er een daadwerkelijk beletsel om de samenwoning voort te zetten. Een wijziging van deze situatie was niet binnen afzienbare tijd te verwachten. Gelet daarop is sprake van een situatie dat betrokkene duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot, zodat deze niet als partner kan worden aangemerkt. Het feit dat de echtgenoot van betrokkene sinds maart 2010 over een verblijfsvergunning beschikt en dat hij sindsdien weer met betrokkene samenleeft maakt niet dat de verbreking van de samenwoning niet bestendig kan worden genoemd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft betrokkene daarom terecht een toeslag voor een één-oudergezin ontvangen en mocht de toekenning daarvan niet worden herzien.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat betrokkene en haar echtgenoot de samenleving niet zouden hebben kunnen voortzetten in een ander land dan Nederland, zodat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat er sprake is van een daadwerkelijk beletsel om de echtelijke samenleving voort te zetten. Subsidiair heeft appellant gesteld dat, voor zover van een daadwerkelijk beletsel zou kunnen worden gesproken, redelijkerwijs te verwachten was dat aan de verbreking van de samenwoning binnen afzienbare tijd een eind zou komen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, van de Wsf 2000, wordt aan een studerende zonder partner die een of meer kinderen heeft van jonger dan 18 jaren die niet tot het huishouden van een ander behoren, voor wie deze op grond van de Algemene Kinderbijslagwet aanspraak op kinderbijslag heeft, een toeslag voor een één-oudergezin toegekend.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals deze bepaling luidt vanaf 1 januari 2006, wordt verstaan onder partner: partner als bedoeld in artikel 3 van de Awir. Artikel 3, eerste lid, onder a, van de Awir bepaalt dat partner van de belanghebbende is de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot of geregistreerde partner.
4.2. Zoals de Raad al vaker heeft overwogen, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 7 juli 1992, LJN AK9675, RSV1992, 342 is voor de uitleg van het begrip ‘duurzaam gescheiden leven’ beslissend het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 10 februari 1960, RSV 1960/67, waarin met betrekking tot dit begrip is overwogen:
‘dat een gehuwde vrouw geacht moet worden duurzaam gescheiden van haar echtgenoot te leven (…), indien ten aanzien van haar en haar echtgenoot de toestand is ingetreden, dat, na de door beiden of een hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt, als ware hij niet met den ander gehuwd, en deze toestand voor hen beiden, althans door een hunner, als bestendig is bedoeld;
dat evenzeer een gehuwde vrouw als duurzaam gescheiden van haar echtgenoot levend moet worden aangemerkt, indien de echtelijke samenleving is verbroken doordat een door geen van beide echtelieden gewilde toestand is ingetreden, welke voor de voorzetting van de echtelijke samenleving een daadwerkelijk beletsel vormt, terwijl redelijkerwijze niet valt te verwachten, dat in dien toestand binnen afzienbare tijd een wijziging zal komen, welke de mogelijkheid tot hervatting van de echtelijke samenleving zou openen;’.
4.3. In het onderhavige geval kan niet worden gesproken van een door geen van beide echtelieden gewilde toestand, die voor de voortzetting van de echtelijke samenleving een daadwerkelijk beletsel vormt, terwijl redelijkerwijs niet valt te verwachten, dat in die toestand binnen afzienbare tijd een wijziging zal komen, die de mogelijkheid tot hervatting van de echtelijke samenwoning zou openen.
4.4. Weliswaar bestond er voor betrokkene en haar echtgenoot tijdelijk geen mogelijkheid in Nederland samen te leven, maar dat betekent niet dat die samenwoning niet elders had kunnen worden aangevangen of voortgezet. In zoverre dient de verbreking van de samenwoning te worden beschouwd als eigen keuze, en kan dus niet worden gesproken van een door geen van beide echtelieden gewilde toestand die de echtelijke samenwoning daadwerkelijk belette, als bedoeld in het tweede deel van de in 4.2 genoemde overwegingen. Voorts stelt de Raad vast dat evenmin sprake is geweest van een situatie als bedoeld in het eerste deel van deze overwegingen, nu niet gebleken is van een door een van beiden gewilde en als bestendig bedoelde verbreking van de echtelijke samenleving en de samenleving in de loop van 2010 weer is hervat.
4.5. Hetgeen is overwogen in 4.4 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt. Het subsidiaire standpunt van appellant behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het besluit van 1 februari 2010 – ook voor het overige – beoordelen.
5.1. Betrokkene heeft in beroep aangevoerd dat een redelijke uitleg van artikel 9 van de Awir, uit welk artikel volgens betrokkene volgt dat niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen niet kunnen worden beschouwd als partner, meebrengt dat betrokkene voor het recht op studiefinanciering moet worden geacht geen partner te hebben. Een andere uitleg is volgens betrokkene in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Betrokkene heeft voorts verwezen naar artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Een non-discriminatoire regeling zou er volgens haar toe moeten leiden ofwel dat zij aanspraak moet kunnen maken op een toeslag voor een één-oudergezin, ofwel dat zij aanspraak moet kunnen maken op een partnertoeslag. Nu speelt de partner wel een rol bij de beoordeling van de aanspraak op een toeslag voor een één-oudergezin, maar bij de partnertoeslag doet hij dat juist weer niet.
5.2.1. De Raad volgt betrokkene niet in haar uitleg van artikel 9, tweede lid, van de Awir. Dit artikellid beoogt niet meer dan te voorkomen dat een partner die vreemdeling is en die niet rechtmatig verblijf houdt in Nederland, indirect zou kunnen gebruikmaken van tegemoetkomingen die aan een belanghebbende worden toegekend.
Voor de vaststelling van het recht op een toeslag voor een één-oudergezin speelt het artikel geen rol; voor het verkrijgen van een recht op deze toeslag mag geen sprake zijn van het hebben van een partner. Het begrip partner is gedefinieerd in artikel 3 van de Awir. Artikel 9, tweede lid, van de Awir geeft daaraan, anders dan door betrokkene is gesteld, geen nadere invulling.
5.2.2. Van strijd met artikel 8 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR is in dit verband naar het oordeel van de Raad geen sprake. Van ongelijke behandeling ten opzichte van anderen van wie de partner (rechtmatig) elders (in Nederland) verblijft en bij wie deze partner bij het bepalen van aanspraken – eveneens – een rol speelt, is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat de herziening van de aan betrokkene toegekende toeslag en het bij de terugvordering daarvan niet salderen met een eventuele aanspraak op een partnertoeslag, haar ernstig (heeft) beperkt in de mogelijkheid aan haar gezinsleven gestalte te geven.
5.3.1. In verweer in hoger beroep heeft betrokkene gesteld, kennelijk in aanvulling op hetgeen bij de rechtbank is betoogd, dat het niet toekennen van een partnertoeslag in strijd komt met de artikelen 8 van het EVRM en 26 van het IVBPR. Toekenning van een partnertoeslag is in dit geding echter niet aan de orde, zodat deze grond reeds om die reden niet aan het besluit van 1 februari 2010 kan afdoen.
5.3.2. Voor zover betrokkene met deze stelling heeft bedoeld te betogen dat de (onverkorte) herziening van de toeslag voor een één-oudergezin de rechterlijke toets niet kan doorstaan omdat het teruggevorderde bedrag in het onderhavige geval had moeten worden verrekend met een aanspraak van betrokkene op een partnertoeslag, wijst de Raad erop dat in dit geval in beginsel geen recht bestond op een partnertoeslag, omdat de partner van betrokkene niet rechtmatig in Nederland kon verblijven.
5.4. Hetgeen is overwogen in 5.1 tot en met 5.3 leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het besluit van 1 februari 2010 ongegrond moet worden verklaard, voor zover dat besluit is aangevochten.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 1 februari 2010, voor zover aangevochten, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2011.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) N.S.A. El Hana.
KR