ECLI:NL:CRVB:2011:BR1091
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.A.J. van den Hurk
- H.G. Rotter
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Weigering van een WW-uitkering op basis van de 26-weken eis
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft aangevraagd na haar werkloosheid die op 30 maart 2009 is ingetreden. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar aanvraag afgewezen omdat zij niet voldeed aan de eis dat zij in de 36 weken voorafgaand aan haar werkloosheid in ten minste 26 weken had gewerkt. De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De referteperiode werd vastgesteld van 21 juli 2008 tot en met 29 maart 2009, waarin de appellante volgens het Uwv slechts 16 weken had gewerkt.
De rechtbank Rotterdam heeft de uitspraak van het Uwv bevestigd, waarop de appellante in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting op 8 juni 2011 is de appellante niet verschenen, maar haar gemachtigde heeft het hoger beroep ingesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de werkzaamheden die de appellante voor een opdrachtgever heeft verricht, niet meetellen voor de berekening van de gewerkte weken. De Raad heeft vastgesteld dat de appellante in de referteperiode in totaal hooguit in 21 weken heeft gewerkt, wat niet voldoende is om aan de wekeneis te voldoen.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 juli 2011.