[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 14 september 2010, 10/259 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister).
Datum uitspraak: 8 juli 2011
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2011. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar vader [naam vader appellante]. Voor de Minister is verschenen
mr. P.E. Merema.
1. Per 1 januari 2010 is de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) in rechte opgevolgd door de Minister. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
2. Bij besluit van 8 april 2010 heeft de Minister, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 12 februari 2010 gehandhaafd waarbij over de periode van 1 augustus 2009 tot en met 30 september 2009 het recht op studiefinanciering van appellante is herzien en twee vorderingen, wegens teveel verstrekte studiefinanciering en onterecht OV-kaartbezit, aan appellante zijn opgelegd. Aan de herziening ligt het standpunt ten grondslag dat na een inschrijvingscontrole is gebleken dat appellante in bovengenoemde periode niet stond ingeschreven voor het volgen van een voltijdse opleiding als bedoeld in artikel 2.4 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Appellante stond vanaf 1 augustus 2009 tot 13 oktober 2009 ingeschreven als examendeelnemer, aan welke vorm van inschrijving geen recht op studiefinanciering kan worden ontleend.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 8 april 2010 ongegrond verklaard.
4. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij de onderwijsinstelling in de maanden augustus en september 2009 meermalen heeft bezocht zodat ze een beroepsopleiding volgde, dat zij niet is geïnformeerd over de inschrijving als examendeelnemer met ingang van 1 augustus 2009, dat de fout van de onderwijsinstelling ten aanzien van de inschrijving haar niet mag worden aangerekend en ten slotte is onder verwijzing naar de besluiten van de Minister van 10 juli 2009 en 10 januari 2010 het beroep op het vertrouwensbeginsel herhaald.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen zij in beroep naar voren heeft gebracht. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet aangevoerd. De Raad ziet geen reden anders over deze gronden te oordelen dan de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft gedaan en sluit zich in grote lijnen aan bij de overwegingen van de rechtbank.
5.3.1. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
5.3.2. De wetgever heeft de Minister met artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 de bevoegdheid gegeven om, indien op basis van onjuiste of onjuiste verwerkte gegevens te veel studiefinanciering is toegekend, tot herziening over te gaan. De wetgever heeft beoogd dat een toekenning van studiefinanciering die in strijd is met de bepalingen van de Wsf 2000 wordt teruggedraaid. Met de vaststelling dat over de periode 1 augustus 2009 tot en met 30 september 2009 aan appellante ten onrechte studiefinanciering is toegekend op basis van het achteraf bezien onjuiste gegeven dat appellante stond ingeschreven voor het volgen van een voltijdse opleiding, is voldaan aan de voorwaarde voor herziening als omschreven in artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000. De omstandigheid dat appellante, zoals zij stelt, niet wist van de gewijzigde inschrijving en haar niets te verwijten valt, is dus niet van betekenis voor het ontstaan en de uitoefening van de bevoegdheid tot herziening ex artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000.
5.4. Uit hetgeen is overwogen in 5.2 tot en met 5.3.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2011.