ECLI:NL:CRVB:2011:BR1083

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5474 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en onterecht OV-kaartbezit

In deze zaak gaat het om de herziening van de studiefinanciering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Assen. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had op 8 april 2010 besloten om de studiefinanciering van appellante over de periode van 1 augustus 2009 tot en met 30 september 2009 te herzien. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat appellante in die periode niet stond ingeschreven voor een voltijdse opleiding, maar slechts als examendeelnemer. Appellante stelde dat zij niet op de hoogte was van de gewijzigde inschrijving en dat haar niets te verwijten viel. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de Minister de bevoegdheid heeft om studiefinanciering te herzien indien deze op basis van onjuiste gegevens is toegekend. De Raad concludeert dat de herziening van de studiefinanciering terecht heeft plaatsgevonden, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor studiefinanciering zoals vastgelegd in de Wet studiefinanciering 2000. De omstandigheid dat appellante niet op de hoogte was van haar inschrijving als examendeelnemer is niet relevant voor de uitoefening van de bevoegdheid tot herziening. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in aanwezigheid van griffier D.E.P.M. Bary.

Uitspraak

10/5474 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 14 september 2010, 10/259 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister).
Datum uitspraak: 8 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2011. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar vader [naam vader appellante]. Voor de Minister is verschenen
mr. P.E. Merema.
II. OVERWEGINGEN
1. Per 1 januari 2010 is de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) in rechte opgevolgd door de Minister. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
2. Bij besluit van 8 april 2010 heeft de Minister, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 12 februari 2010 gehandhaafd waarbij over de periode van 1 augustus 2009 tot en met 30 september 2009 het recht op studiefinanciering van appellante is herzien en twee vorderingen, wegens teveel verstrekte studiefinanciering en onterecht OV-kaartbezit, aan appellante zijn opgelegd. Aan de herziening ligt het standpunt ten grondslag dat na een inschrijvingscontrole is gebleken dat appellante in bovengenoemde periode niet stond ingeschreven voor het volgen van een voltijdse opleiding als bedoeld in artikel 2.4 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Appellante stond vanaf 1 augustus 2009 tot 13 oktober 2009 ingeschreven als examendeelnemer, aan welke vorm van inschrijving geen recht op studiefinanciering kan worden ontleend.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 8 april 2010 ongegrond verklaard.
4. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij de onderwijsinstelling in de maanden augustus en september 2009 meermalen heeft bezocht zodat ze een beroepsopleiding volgde, dat zij niet is geïnformeerd over de inschrijving als examendeelnemer met ingang van 1 augustus 2009, dat de fout van de onderwijsinstelling ten aanzien van de inschrijving haar niet mag worden aangerekend en ten slotte is onder verwijzing naar de besluiten van de Minister van 10 juli 2009 en 10 januari 2010 het beroep op het vertrouwensbeginsel herhaald.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen zij in beroep naar voren heeft gebracht. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet aangevoerd. De Raad ziet geen reden anders over deze gronden te oordelen dan de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft gedaan en sluit zich in grote lijnen aan bij de overwegingen van de rechtbank.
5.3.1. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
5.3.2. De wetgever heeft de Minister met artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 de bevoegdheid gegeven om, indien op basis van onjuiste of onjuiste verwerkte gegevens te veel studiefinanciering is toegekend, tot herziening over te gaan. De wetgever heeft beoogd dat een toekenning van studiefinanciering die in strijd is met de bepalingen van de Wsf 2000 wordt teruggedraaid. Met de vaststelling dat over de periode 1 augustus 2009 tot en met 30 september 2009 aan appellante ten onrechte studiefinanciering is toegekend op basis van het achteraf bezien onjuiste gegeven dat appellante stond ingeschreven voor het volgen van een voltijdse opleiding, is voldaan aan de voorwaarde voor herziening als omschreven in artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000. De omstandigheid dat appellante, zoals zij stelt, niet wist van de gewijzigde inschrijving en haar niets te verwijten valt, is dus niet van betekenis voor het ontstaan en de uitoefening van de bevoegdheid tot herziening ex artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000.
5.4. Uit hetgeen is overwogen in 5.2 tot en met 5.3.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2011.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) D.E.P.M. Bary.
JL