09/4376 WAO + 09/4378 WAO
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 30 juni 2009, 08/90 en 08/1327 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juli 2011
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 31 december 2010 een tussenuitspraak, LJN BO9811, gedaan (hierna: tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv bij brief van 11 februari 2011 een nadere toelichting op zijn besluiten van 10 december 2007 en 29 juli 2008 gegeven en ingezonden:
-een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 2 februari 2011;
-een aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst per 11 januari 2007 en 22 februari 2007;
-een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 8 februari 2011.
Namens appellant heeft mr. N.J. Brouwer, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. te Amsterdam, bij brief van 14 april 2011 zijn zienswijze gegeven.
1.1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Bij besluit van 10 december 2007 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 10 november 2006 om de WAO-uitkering van appellant per 11 januari 2007 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.3. Bij besluit van 29 juli 2008 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, de WAO-uitkering van appellant per 22 februari 2007 ongewijzigd voortgezet.
1.4. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak zowel het beroep tegen het besluit van 10 december 2007, als het beroep tegen het besluit van 29 juli 2008 ongegrond verklaard.
2. De Raad heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten bevat om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat ten grondslag ligt aan de besluiten van 10 december 2007 en 29 juli 2008 onvolledig of onjuist te achten.
De Raad heeft in de tussenuitspraak echter geoordeeld dat op één onderdeel van de Functionele Mogelijkheden Lijst die ten grondslag ligt aan de besluiten van 10 december 2007 en 29 juli 2008 – te weten afwisseling van houding – sprake is van een zogenoemde verborgen beperking en dat niet afdoende is gemotiveerd dat appellant de functie kassamedewerker, caissière kan vervullen.
De Raad heeft het Uwv met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet opgedragen vorenbedoeld gebrek te herstellen.
3.1. De Raad is van oordeel dat het Uwv met de nadere rapportage van de verzekeringsarts van 2 februari 2011, de aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst per 11 januari 2007 en 22 februari 2007, de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 8 februari 2011 en de in de brief van 11 februari 2011 gegeven nadere toelichting het in 2 bedoelde gebrek heeft hersteld. De Functionele Mogelijkheden Lijst is zodanig aangepast dat geen sprake meer is van een verborgen beperking en alsnog is voldoende toegelicht dat appellant de functie kassamedewerker, caissière kan vervullen. De Raad kan zich geheel vinden in vorenbedoelde nadere toelichting en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
3.2. Appellant heeft bij zijn zienswijze als neergelegd in zijn brief van 14 april 2011 geen gronden aangevoerd die specifiek zien op de wijze waarop het Uwv uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak. Het door appellant ingenomen standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij daarom nog immer van opvatting is dat hij de aan de schattingen ten grondslag gelegde functies niet kan vervullen treft geen doel. Dit standpunt gaat eraan voorbij dat in de tussenuitspraak reeds is geoordeeld dat het aan de besluiten van 10 december 2007 en 29 juli 2008 ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onvolledig of onjuist is en dat bij de toelichting van de geschiktheid van de appellant voorgehouden functies slechts voor wat betreft het in 2 bedoelde punt een gebrek aanwezig is.
3.3. Nu eerst met de ter uitvoering van de tussenuitspraak gegeven nadere toelichtingen als bedoeld in 3.1 meerbedoeld gebrek is hersteld en een voldoende grondslag is verkregen voor de besluiten van 10 december 2007 en 29 juli 2008, alsmede gelet op hetgeen in overweging 6.3 van de tussenuitspraak is overwogen, ziet de Raad aanleiding de aangevallen uitspraak, alsmede de besluiten van 10 december 2007 en 29 juli 2008 te vernietigen en te bepalen dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand blijven.
4. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in bezwaar gericht tegen het besluit van 10 november 2006, in beroep en in hoger beroep, bestaande uit de kosten voor verleende rechtshulp tot een bedrag in bezwaar van € 644,- in beroep van € 644,- en in hoger beroep van € 805,- zijnde in totaal € 2.093,-.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen de besluiten van 10 december 2007 en 29 juli 2008 gegrond en vernietigt die besluiten;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in bezwaar, in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 2.093,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 188,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter, en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2011.