ECLI:NL:CRVB:2011:BR0652
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- C.P.J. Goorden
- M. Greebe
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op Ziektewet-uitkering na bedrijfsongeval en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd dat appellante geen recht meer had op een Ziektewet-uitkering (ZW) met ingang van 24 oktober 2007. Appellante, die als magazijnmedewerker werkte, was op 18 oktober 2006 uitgevallen door pijnklachten na een bedrijfsongeval. Het Uwv had op basis van medische beoordelingen geconcludeerd dat appellante weer in staat was om haar werkzaamheden te verrichten. Appellante heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen het besluit van 19 oktober 2007, maar stelde later dat er op 27 november 2007 sprake was van een andere medische toestand dan op 24 oktober 2007.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het besluit van 19 oktober 2007 in rechte onaantastbaar is geworden. De Raad concludeert dat appellante bij haar ziekmelding en in gesprekken met de verzekeringsarts geen toename van klachten heeft gemeld. De rapportage van de second opinion, uitgevoerd door arts-assistent F.G. van Rooij en neuroloog B.P.C. van de Warrenburg, bevestigde de eerdere bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen en toonde geen nieuwe medische feiten aan. Appellante voerde aan dat haar psychische toestand niet goed was beoordeeld, maar de Raad oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat haar psychische problematiek is onderschat.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en M. Greebe als leden, in aanwezigheid van griffier R.L. Venneman.