[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 23 juli 2009, 08/1925 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 juli 2011
Namens appellant heeft mr. R.A. Severijn, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft dr. A. Coster, revalidatiearts, bij rapport 19 juli 2010 van verslag en advies gediend.
Partijen hebben op dit rapport gereageerd.
Op verzoek van de Raad heeft de deskundige Coster bij brief van 15 november 2010 gereageerd op de reactie van appellant.
Onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2011. Namens appellant is verschenen mr. Severijn. Voor het Uwv is verschenen mr. A.I. Damsma.
1.1. Bij besluit van 18 februari 2008 heeft het Uwv de aan appellant toegekende WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, per 13 oktober 2007 (de datum in geding) herzien en nader vastgesteld op 25 tot 35%.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 17 juli 2008 (bestreden besluit) is het bezwaar, ingesteld tegen het besluit van 18 februari 2008, gegrond verklaard en is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 13 oktober 2007 bepaald op
45 tot 55%.
2.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te zien voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De conclusies van de verzekeringsartsen zijn naar het oordeel van de rechtbank naar behoren gemotiveerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft de namens appellant overgelegde brief van orthopedisch chirurg dr. W.H.J. Kok van 21 februari 2008 in haar oordeel betrokken en heeft hierin geen aanleiding gezien de beperkingen ten aanzien van de rugbelasting, aan te scherpen. Al met al heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beperkingen.
2.2. De rechtbank heeft zich voorts kunnen verenigen met de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. Door de bezwaararbeidsdeskundige is volgens de rechtbank voldoende toegelicht dat die functies voor appellant geschikt zijn te achten.
3. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn rugklachten en klachten als gevolg van zijn hoge bloeddruk. Ter ondersteuning van zijn standpunt is namens appellant een brief van D.J. Schakel, medisch adviseur FNV, van 4 augustus 2009 overgelegd. In deze brief geeft Schakel aan dat appellant geen langdurige statische arbeid kan verrichten, wat het geval is in de voor appellant geduide functies. Vertreding van enkele minuten is onvoldoende voor recuperatie. Het werken in een gedwongen zithouding lijkt volgens Schakel minder geschikt. Tot slot heeft appellant twijfel geuit over de onafhankelijkheid van de door de Raad ingeschakelde deskundige aangezien de organisatie waarvoor deze deskundige werkzaam is, tevens (na)scholing verzorgt ten behoeve van verzekeringsartsen van het Uwv.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken.
4.2. Coster heeft kennisgenomen van het dossier van appellant, waartoe ook de medische stukken en geschriften van de behandelaars van appellant behoren. Voorts neemt de Raad in aanmerking dat de deskundige aandacht heeft besteed aan alle klachten van appellant. Naast onderzoek op het terrein van zijn eigen specialisme, heeft Coster appellant ook laten onderzoeken door een cardioloog, radioloog, bedrijfsarts, fysiotherapeut en een levenscoach. Op grond van het geheel van deze bevindingen heeft Coster zorgvuldig en consistent geoordeeld dat hij zich met de in de FML vermelde beperkingen, waaronder die ten aanzien van het zitten en vertreden, kan verenigen en dat hij de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht passend acht.
4.3. De enkele stelling dat de deskundige betrokken is bij de (na)scholing van verzekeringsartsen van het Uwv biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de onpartijdigheid van de deskundige bij de uitvoering van de onderhavige opdracht door de Raad al om die reden niet meer verzekerd was.
4.4. De overwegingen 4.1 tot en met 4.3 leiden tot het oordeel dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling en toekenning van schadevergoeding bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2011.