de erven en/of rechtverkrijgenden van [betrokkene], laatstelijk gewoond hebben te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2009, 08/2334 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 juli 2011
Namens [betrokkene] (hierna: betrokkene) heeft mr. T.A. Vetter, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 27 augustus 2010 heeft de gemachtigde de Raad medegedeeld dat betrokkene is overleden.
De gemachtigde heeft te kennen gegeven dat de procedure wordt voortgezet door de appellanten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2011. Namens appellanten is verschenen mr. Vetter. Voor het Uwv is verschenen mr. J. Koning.
1.1. Betrokkene is werkzaam geweest als bejaardenverzorgster en is op 1 maart 2003 uitgevallen met klachten als gevolg van een mammacarcinoom. Na afloop van de wachttijd is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekend, die laatstelijk was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Nadat een medisch en arbeidskundig heronderzoek was afgerond heeft het Uwv in overeenstemming met de daarvan opgemaakte rapporten bij besluit van 6 december 2007 de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 7 februari 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.3. Naar aanleiding van het bezwaar van betrokkene tegen laatstgenoemd besluit heeft de bezwaarverzekeringsarts aanleiding gezien de op 10 mei 2007 vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op een aantal items aan te scherpen. De bezwaararbeidsdeskundige is op grond van de aangepaste FML van 24 april 2008 tot de conclusie gekomen dat een aantal geselecteerde functies niet meer geschikt is. Hij heeft nieuwe functies binnen de bestaande functiecodes bijgezocht waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid blijft in de klasse 35 tot 45%. In overeenstemming met de betreffende rapporten heeft het Uwv bij besluit van 6 mei 2008 (hierna: het bestreden besluit) dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep van belang - het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. De rechtbank heeft tevens beslissingen gegeven omtrent vergoeding van griffierecht en proceskosten.
3. In hoger beroep is namens betrokkene volhard in de stelling dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat zij, onder meer als gevolg van de bij haar bestaande polyneuropathie, op meer en daarnaast op andere items beperkt is dan door het Uwv in de FML is vastgelegd. Ter ondersteuning van dit standpunt is onder meer verwezen naar brieven van de huisarts en naar een namens betrokkene in beroep overgelegde rapportage van 29 mei 2009, uitgebracht door verzekeringsarts W.M. van der Boog.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Gelet op hetgeen door betrokkene is aangevoerd stelt de Raad vast dat betrokkene in hoger beroep is gekomen van de aangevallen uitspraak voor zover daarbij door de rechtbank is geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
4.3. Naar het oordeel van de Raad hebben de (bezwaar)verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek ingesteld naar de klachten van betrokkene en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid. De verzekeringsarts heeft betrokkene onderzocht en heeft een FML opgesteld. Deze FML is door de bezwaarverzekeringsarts nadat hij betrokkene heeft onderzocht op 24 april 2008 en nadat hij de door appellante in bezwaar overgelegde medische informatie had beoordeeld, op een aantal items aangescherpt. Voorts heeft hij aangegeven waarom er geen reden is om een urenbeperking aan te nemen. In beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de Raad gemotiveerd gereageerd op de namens betrokkene overgelegde rapportage van verzekeringsarts Van der Boog. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om over de medische grondslag van het bestreden besluit tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank.
4.4. Uitgaande van de juistheid van de FML is de Raad van oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functie voor betrokkene geschikt zijn.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
4.6. Hieruit volgt tevens dat voor toewijzing van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente, als verzocht, geen grond bestaat.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2011.