ECLI:NL:CRVB:2011:BR0148

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5894 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de WAO-uitkering en beoordeling van medische grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, geboren op 23 december 1954, is sinds 29 september 1993 arbeidsongeschikt en ontvangt een WAO-uitkering, die laatstelijk is vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het Uwv heeft in een besluit van 15 september 2008 het eerdere besluit om de WAO-uitkering ongewijzigd voort te zetten, gehandhaafd. Dit besluit is gebaseerd op rapportages van verschillende artsen, waaronder de bezwaarverzekeringsarts M.P.W. Kreté.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn rug- en schouderklachten onvoldoende zijn meegenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Hij heeft medische stukken overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt, waaronder een röntgenuitslag en een verklaring van een KNO-arts. Appellant verzoekt om de benoeming van een deskundige en stelt dat het maatmaninkomen onjuist is vastgesteld.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant beoordeeld en komt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld over de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts en concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. De Raad bevestigt de geschiktheid van appellant voor de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

09/5894 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 september 2009, 08/4839 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.C. Tubbergen, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij was gevoegd een rapport van bezwaarverzekeringsarts M.P.W. Kreté van 1 februari 2010.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2011. Namens appellant is verschenen mr. Tubbergen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, geboren op 23 december 1954, is op 29 september 1993 uitgevallen voor zijn werk als inkoper, met diverse klachten waaronder oorklachten als gevolg van een verkeersongeval. Na afloop van de wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, die laatstelijk was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Bij besluit van 15 september 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 6 december 2007 om de WAO-uitkering van appellant onder toepassing van het oude Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (oSb) per 22 februari 2007 ongewijzigd voort te zetten. Aan dit besluit liggen mede ten grondslag de rapportages van de verzekeringsarts W.C.H.M. Eikendal van 2 juni 2008 en van arbeidsdeskundige B. Paalvast van 9 juli 2008, alsmede de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts Kreté van 13 augustus 2008 en van bezwaararbeidsdeskundige J. Kijvekamp van 8 september 2008.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich met zowel de medische als arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kunnen verenigen.
3. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat de rug- en schouderklachten die hij als gevolg van twee ongevallen in 1977 en 1993 heeft opgelopen, onvoldoende tot hun recht komen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Als gevolg van deze klachten is appellant lichamelijk en geestelijk ontwricht geraakt. Ter ondersteuning van het bestaan van bedoelde lichamelijke ontwrichting heeft appellant een röntgenuitslag overgelegd van 11 november 2009. Voorts is eind 2010 spierreuma bij hem geconstateerd. Daarnaast is namens appellant een verklaring van 9 september 2009 van de KNO-arts prof. dr. C.W.R.J. Cremers overgelegd. Volgens appellant komt uit deze verklaring en het bijbehorend verslag van een (audio) vestibulair onderzoek naar voren dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met zijn duizeligheidsklachten. Gelet op hetgeen naar voren is gebracht verzoekt appellant om een deskundige te benoemen. Tot slot is aangegeven dat het maatmaninkomen door het Uwv niet juist is vastgesteld. Hoewel dit niet leidt tot een andere arbeidsongeschiktheidsklasse, kan dit bij latere beoordeling wel leiden tot andere klassen waardoor het van belang is dat reeds thans het juiste maatmaninkomen wordt vastgesteld, aldus appellant.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit. Evenals de rechtbank heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om de conclusies van de (bezwaar)verzekeringarts van het Uwv voor onjuist te houden. Er is zorgvuldig onderzoek verricht en uit de voorhanden medische gegevens komt niet naar voren dat de beperkingen van appellant op de datum in geding zijn onderschat. Met betrekking tot de in hoger beroep overgelegde medische stukken heeft de bezwaarverzekeringsarts Kreté in zijn rapport van 1 februari 2010 naar het oordeel van de Raad overtuigend uiteengezet waarom deze stukken niet leiden tot aanpassing van de FML van 2 juni 2008. De Raad zal dan ook geen medisch deskundige benoemen zoals namens appellant is verzocht.
4.3. Met betrekking tot de grond inzake het onjuiste maatmaninkomen schaart de Raad zich achter hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen en volstaat met een verwijzing hiernaar.
4.4. Tot slot is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat de geschiktheid van appellant voor de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies met het rapport van 8 september 2008 van bezwaararbeidsdeskundige Kijvekamp voldoende is toegelicht.
4.5. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Ten slotte acht de Raad geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2011.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) R.L. Venneman.
TM