[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 31 mei 2010, 09/2168 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 1 juli 2011
Namens appellante heeft mr. H.M.S. Cremers, thans advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2011. Voor appellante is verschenen mr. Cremers. Tevens was appellantes echtgenoot aanwezig. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.
1.1. Bij besluit van 7 november 2008 heeft de Svb aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van het vierde kwartaal van 2008 geen recht heeft op kinderbijslag voor haar thuiswonende dochter Laila, geboren [in] 1990, aangezien Laila niet schoolgaand was en evenmin als werkzoekende stond ingeschreven bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI).
1.2. Bij besluit op bezwaar van 18 mei 2009 (verder: bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren van appellante tegen het besluit van 7 november 2008 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe - samengevat weergegeven - als volgt overwogen.
2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat voor de beantwoording van de vraag of Laila op 1 oktober 2008 al dan niet als onderwijsvolgend in de zin van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) kan worden aangemerkt bepalend is, of daadwerkelijk in voldoende mate onderwijs is genoten in de vorm van lessen of stages. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat Laila in het vierde kwartaal 2008 niet gedurende ten minste 213 klokuren onderwijs heeft gevolgd. De rechtbank acht de door appellante gegeven verklaring daarvoor, te weten dat Laila het onderwijs in het vierde kwartaal van 2008 als gevolg van ziekte heeft moeten onderbreken onvoldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft overwogen dat de door appellante ter onderbouwing van haar standpunt in geding gebrachte medische stukken betrekking hebben op een behandeling en medicatie in de periode voorafgaand aan het vierde kwartaal 2008. Ook uit de overgelegde schoolverklaring van 7 april 2009 blijkt niet dat Laila in het vierde kwartaal 2008 ziek is geweest. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de Svb Laila op 1 oktober 2008 op goede gronden als niet onderwijsvolgend in de zin van de AKW heeft aangemerkt.
2.3. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat Laila per 1 oktober 2008 evenmin als werkloos in de zin van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder c van de AKW kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft - onder verwijzing naar artikel 7, zevende lid, van de AKW - in dat verband aangegeven dat een kind als werkloos kan worden aangemerkt indien en zolang het bij het CWI als werkzoekende is geregistreerd, welke registratie binnen een redelijke termijn dient plaats te vinden. Deze termijn is volgens vaste rechtspraak bepaald op één maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat de lessen op 3 september 2008 zijn begonnen en dat Laila op die datum geen start met de lessen heeft gemaakt. Voorts staat vast dat Laila zich op 9 oktober 2008, derhalve buiten een maand na de aanvang van de lessen, als werkzoekende heeft ingeschreven bij het CWI.
3. Namens appellante is in hoger beroep naast een herhaling van de eerder ingediende gronden van beroep aangevoerd dat Laila vanaf medio november 2008 wel onderwijs heeft gevolgd en - middels extrapolatie van het feitelijk aantal gevolgde uren naar het gehele vierde kwartaal 2008 - geacht kan worden wel aan het vereiste aantal klokuren te hebben voldaan.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. De Raad stelt voorop dat, gezien de datum van het primaire besluit,
7 november 2008, het onderhavige geschil betrekking heeft op het recht op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2008.
4.3. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of in de aangevallen uitspraak terecht is geoordeeld dat Laila op de peildatum van het vierde kwartaal 2008 als niet onderwijsvolgend en als niet werkloos moet worden aangemerkt en dat appellante mitsdien voor haar geen recht op kinderbijslag heeft over het vierde kwartaal 2008. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.4. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat Laila niet als onderwijsvolgend kind in de zin van de AKW kan worden aangemerkt. De Raad ziet geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt dat het feitelijk aantal uren dat onderwijs gevolgd is maatgevend is bij de beantwoording van de vraag of aan het vereiste aantal klokuren is voldaan. Niet in geschil is dat Laila niet het vereiste aantal van 213 klokuren onderwijs heeft gevolgd. De door appellante voorgestane berekening, waarbij het in een periode van zes weken gevolgde aantal lesuren wordt geëxtrapoleerd naar het gehele kwartaal, wordt mitsdien door de Raad niet gevolgd. Ten aanzien van de stelling van appellante dat Laila als gevolg van ziekte niet aan het vereiste aantal klokuren heeft kunnen voldoen, onderschrijft de Raad de in 2.2 samengevat weergegeven overweging van de rechtbank ter zake volledig en maakt deze tot de zijne.
4.5. Ook de overweging van de rechtbank dat Laila niet als werkloos kan worden aangemerkt acht de Raad juist. Onder verwijzing naar de rechtspraak van de Raad, ondermeer de uitspraak van 8 juli 2009, LJN BJ2111, neemt de redelijke termijn van één maand, waarin de inschrijving als werkzoekende gerealiseerd moet zijn, een aanvang op de eerste dag waarop de beoogde - maar uiteindelijk geen doorgang gevonden hebbende - opleiding zou aanvangen, in dit geval op 3 september 2008. Met de rechtbank komt de Raad tot de conclusie dat - nu vaststaat dat Laila met ingang van 3 september 2008 niet aan de lessen is gaan deelnemen en de inschrijving als werkzoekende op 9 oktober 2008 heeft plaatsgevonden - deze inschrijving niet binnen een redelijke termijn is geschied en Laila mitsdien terecht als niet werkloos in de zin van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder c van de AKW is aangemerkt.
4.6. Uit overweging 4.2 tot en met 4.5 volgt dat de Raad met de rechtbank van oordeel is dat de Svb op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat over het vierde kwartaal 2008 ten behoeve van Laila geen recht op kinderbijslag bestaat. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2011.