1.Appellant heeft op 11 november 2006 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening in de vorm van aanpassing van zijn woning door middel van plaatsing van een traplift.
2.Blijkens de gedingstukken heeft het College aan appellant bij brief van 20 december 2006 kennis gegeven van zijn beslissing om woonvoorzieningen, waaronder een traplift, toe te kennen. Met betrekking tot de financiële afwikkeling is in die brief nadere besluitvorming in het vooruitzicht gesteld.
3. Na overleg met de woningbouwvereniging heeft het College de aangevraagde traplift bij besluit van 18 juli 2007 afgewezen. Het College heeft daartoe een beroep gedaan op het zogenoemde verhuisprimaat. Aan appellant is als alternatief voor de aangevraagde traplift verhuizing naar het adres [adres 2], [gemeente] voorgehouden. Daarvoor is een verhuiskostenvergoeding van € 1.392,-- toegekend.
4. Appellant heeft die woning niet willen accepteren omdat deze veel te klein is, nauwelijks een tuin heeft en in een mindere buurt met overlast van hangjongeren is gelegen. Hij woont al vele jaren in zijn huidige woning, ontvangt mantelzorg van de buren en verleent mantelzorg in de vorm van opvang van zijn in de straat wonende kleinkinderen. Voorts heeft hij aangevoerd dat verhuizing gelet op zijn gezondheid en die van zijn echtgenote te belastend is en dat hij niet in staat is, ook niet als hij een verhuiskostenvergoeding van € 1.392,-- ontvangt, om de kosten van de verhuizing te dragen.
5. Het College heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 juli 2007 bij beslissing op bezwaar van 13 november 2007 ongegrond verklaard.
6. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak - met bepalingen over de vergoeding van proceskosten en griffierecht - het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van 13 november 2007 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
7. Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 13 november 2007. Het heeft uitsluitend betrekking op het niet verstrekken van de aangevraagde traplift. Aangevoerd is onder meer dat het College ten onrechte een beroep heeft gedaan op het verhuisprimaat.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de in rechtspraak.nl opgenomen uitspraak van 19 februari 2008, LJN BC6056) is het primaat van verhuizing in beginsel niet in strijd met de uit de artikelen 2 en 3 van de Wvg voortvloeiende zorgplicht om verantwoorde voorzieningen voor gehandicapten aan te bieden. Er kunnen zich echter dusdanig zwaarwegende omstandigheden voordoen, dat het toepassen van dat primaat in strijd komt met artikel 3 van de Wvg. Daarbij dient acht te worden geslagen op alle van belang zijnde feiten en omstandigheden en niet alleen op het financiële aspect.
9. De Raad is van oordeel dat het onderzoek van het College onvoldoende gericht is geweest op de aanwezigheid van feiten en omstandigheden die aan de toepassing van het verhuisprimaat in de weg kunnen staan. De beoordeling van het College geeft ook geen inzicht in de vraag waarom in de onder punt 4 genoemde feiten en omstandigheden geen aanleiding wordt gevonden om af te zien van een beroep op het verhuisprimaat. Dit betekent dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak wordt om die reden in zoverre vernietigd.
10. De Raad ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er termen zijn om zelf in de zaak te voorzien. Hij beantwoordt die vraag bevestigend.
11. Nu moet worden vastgesteld dat het College in de brief van 20 december heeft beslist dat aan appellant een traplift wordt toegekend, is het naar het oordeel van de Raad in strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel om de verstrekking ervan in de thans aan de orde zijnde besluitvorming te weigeren met een beroep op het verhuisprimaat. Dit betekent dat de Raad zelf in de zaak zal voorzien door te bepalen dat aan appellant een woonvoorziening in de vorm van een traplift wordt verstrekt.
12. De Raad acht termen aanwezig om het College te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand.
13. Het College wordt tevens veroordeeld tot vergoeding van het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 110,-- te betalen aan de griffier van de Raad.
14. Samengevat:
- De aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor zover daarin is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 13 november 2007 in stand blijven;
- De Raad voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat aan appellant een traplift wordt verstrekt in de woning [adres 1], [gemeente];
- Het College wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 644,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
- Het College dient het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 110,-- te vergoeden.