ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9581

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3547 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de richtprijs voor bijzondere bijstand bij de aanschaf van een baby-uitzet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de afwijzing van hun aanvraag voor bijzondere bijstand voor de aanschaf van een baby-uitzet werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam gehanteerde richtprijs van € 1.019,-- voor een baby-uitzet niet onaanvaardbaar of onredelijk is. Appellanten hebben niet kunnen aantonen dat er specifieke individuele omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat zij een hoger bedrag zouden moeten ontvangen. De Raad wijst erop dat het College de kosten van de baby-uitzet heeft vastgesteld op basis van richtlijnen en dat het Knipkaarttegoed, dat eerder aan appellanten was toegekend, in mindering moest worden gebracht op de bijzondere bijstand. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de appellanten niet in aanmerking komen voor een hoger bedrag aan bijzondere bijstand, ondanks hun argumenten over de verlaging van hun bijstand in februari 2008. De Raad concludeert dat de appellanten niet hebben aangetoond dat zij niet in staat waren om voor de kosten van de baby-uitzet te reserveren, en dat de toepassing van artikel 16 van de WWB in dit geval niet van toepassing is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er wordt geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

09/3547 WWB
09/3549 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] en [Appellante], beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2009, 08/3372 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 7 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.W.F. Menick, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2011. Voor appellanten is verschenen mr. A. Kilinc, kantoorgenoot van mr. Menick. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C. van Helvoort, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten, omstandigheden en toepasselijke wet- en regelgeving verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 6 maart 2008 heeft het College aan appellanten een zogeheten Knipkaart (dit is: een aanspraak op een geldbedrag voor de aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen) tot een bedrag van € 486,-- toegekend. Op 10 maart 2008 hebben appellanten bij het College een Declaratieformulier Knipkaart ingeleverd in verband met de aanschaf bij Prénatal van onder meer “bed(dengoed) of matras” voor de prijs van € 1.514,--. Bij brief van 18 maart 2008 heeft het College aan appellanten bericht dat aan hen een bedrag van € 486,-- zal worden overgemaakt. Op 18 april 2008 hebben appellanten, die medio augustus 2008 de geboorte van hun eerste kind verwachtten, een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de aanschaf van een baby-uitzet. Bij besluit van 2 juni 2008 is deze aanvraag afgewezen. Nadat tegen dit besluit bezwaar was gemaakt, heeft het College bij besluit van 18 juli 2008 aan appellanten alsnog bijzondere bijstand toegekend voor de kosten verbonden aan de aanschaf van een baby-uitzet tot een bedrag van € 533,--. Ook tegen dat besluit hebben appellanten bezwaar gemaakt.
1.2. Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft het College de bezwaren ongegrond verklaard. Daarbij is, kort gezegd, overwogen dat in het kader van bijzondere bijstandsverlening de kosten van aanschaf van een baby-uitzet door de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) zijn geïndiceerd op € 1.019,-- en dat rekening is gehouden met het reeds ontvangen tegoed van € 486,-- uit hoofde van de Knipkaartregeling, zodat voor bijzondere bijstand een bedrag van € 533,-- resteert.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 19 augustus 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten, samengevat, aangevoerd dat zij niet voor de kosten van een baby-uitzet hebben kunnen reserveren omdat de bijstand over de maand februari 2008 met 100% is verlaagd, dat zij het tegoed van de Knipkaart hebben gebruikt voor de betaling van vaste lasten en dat het College wegens zeer dringende redenen met toepassing van artikel 16 van de WWB een hoger bedrag aan bijzondere bijstand had dienen toe te kennen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, dat uit de rapportage van 18 juli 2008 van de DWI kan worden afgeleid, dat het College zich op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van de kosten van de baby-uitzet sprake is van noodzakelijke en uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
4.2. De Raad heeft al vaker geoordeeld dat een bestuursorgaan niet de bevoegdheid kan worden ontzegd om wat betreft de omvang van noodzakelijke kosten uitgangspunten te formuleren en neer te leggen in richtlijnen/prijslijsten aan de hand waarvan bijzondere bijstand wordt verleend. De door het College gehanteerde richtprijs voor een baby-uitzet, ten tijde in geding gesteld op € 1.019,--, komt de Raad niet onaanvaardbaar of onredelijk voor. Dat er in het geval van appellanten specifieke individuele omstandigheden - anders dan bij personen in een vergelijkbare situatie - zouden zijn om van een hoger bedrag uit te gaan hebben zij niet aannemelijk gemaakt. De Raad is voorts met de rechtbank en het College van oordeel dat er in dit geval alle reden was om het Knipkaarttegoed dat voor hetzelfde doel is toegekend, te weten de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen ten behoeve van hun eerste kind, overeenkomstig het gevoerde beleid op de gehanteerde richtprijs in mindering te brengen.
4.3. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd ten betoge dat een hoger bedrag aan bijzondere bijstand zou moeten worden toegekend, brengt de Raad niet tot een ander oordeel. De omstandigheid dat de bijstand van appellanten over februari 2008 met 100% is verlaagd heeft het College er weliswaar mede toe gebracht bijzondere omstandigheden aan te nemen en tot bijzondere bijstandsverlening over te gaan, zulks in afwijking van de regel dat kosten als deze in de regel door reservering vooraf dan wel via gespreide betaling door betrokkenen zelf moeten worden voldaan, maar dat om diezelfde reden (ook) tot een hoger bedrag aan bijzondere bijstand zou moeten worden verleend, kan de Raad niet volgen. Nog daargelaten dat de bijstand van appellanten over februari 2008 met 100% is verlaagd wegens het verwijtbaar niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid door appellant, kan er niet aan worden voorbijgezien dat het niet ontvangen van bijstand over februari 2008 voor appellanten kennelijk geen beletsel heeft gevormd om reeds in maart 2008 tot daadwerkelijke aanschaf van de baby-uitzet over te gaan. Ten aanzien van de toepassing van artikel 16, eerste lid, van de WWB volstaat de Raad met de overweging dat dit artikel hier toepassing mist omdat appellanten tot de personenkring van de WWB behoren en zich niet de situatie voordoet dat zij geen recht op bijstand hebben ingevolge de artikelen 13 tot en met 15 van de WWB.
4.4. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en E.J.M. Heijs en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2011.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) B. Bekkers.
HD