[Appellant] en [appellante], beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2009, 08/3676 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 7 juni 2011
Namens appellanten heeft mr. A.J.G. Tijhuis, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2011. Voor appellanten is mr. Tijhuis verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A.C. van Helvoort, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvangen sinds 18 februari 2004 bijstand naar de norm voor gehuwden op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 27 mei 2008 heeft het College met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB de bijstand van appellanten over de periode van 1 september 2007 tot en met 30 november 2007 herzien op de grond dat appellanten geen melding hebben gemaakt van de stagevergoeding die appellante in die periode heeft ontvangen. Voorts heeft het College met toepassing van artikel 58, eerste lid, onder a, van de WWB over die periode de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 565,42 van appellanten teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft het College - onder vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand - het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de wettelijke grondslag van de herziening gewijzigd in artikel 54, derde lid, aanhef en onder b, van de WWB. Voor het overige is het besluit van 27 mei 2008 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 19 augustus 2008 ongegrond verklaard en, voor zover thans nog van belang, geoordeeld dat de stagevergoeding van appellante niet als inkomen uit arbeid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder o, van de WWB kan worden aangemerkt.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de stagevergoeding van appellante weliswaar geen inkomen uit arbeid betreft als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder o, van de WWB, maar dat die bepaling hier naar analogie had moeten worden toegepast. Een stage draagt immers evenals deeltijdarbeid bij aan de uitstroom uit de bijstand naar reguliere arbeid. Het College had van zijn beleidsregels moeten afwijken door de stagevergoeding van appellante niet tot de middelen van appellanten te rekenen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In zijn uitspraak van 28 februari 2006 (LJN: AV3028) heeft de Raad, in het kader van de vraag of een stagevergoeding moet worden aangemerkt als inkomen uit arbeid in de zin van artikel 43, tweede lid, onder l (oud) en m (oud), van de Algemene bijstandswet (Abw), geoordeeld dat hij, gelet op het complementaire karakter van de Abw, geen ruimte ziet om aan een uitzonderingsbepaling als artikel 43, tweede lid, van de Abw een strekking toe te kennen die ruimer is dan die waartoe de tekst van de bepaling aanleiding geeft. Er is geen grond om ten aanzien van artikel 31, tweede lid, van de WWB anders te oordelen. Voor een analoge toepassing van artikel 31, tweede lid, onder o, van de WWB - de opvolger van artikel 43, tweede lid, onder l (oud) en m (oud), van de Abw - is dan ook geen plaats. Dit brengt tevens mee dat het College niet bevoegd is door afwijking van de beleidsregels de stagevergoeding van appellante niet tot de middelen van appellanten te rekenen, zoals appellanten hebben bepleit.
4.2. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en E.J.M. Heijs en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van B.E.H. Bekkers als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2011.