ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7960

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4474 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor een verhoogd toilet in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door belastingconsulent J.A. Hovinga, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. De rechtbank had op 3 juli 2009 geoordeeld dat het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Stadskanaal de aanvraag van appellante voor een verhoogd toilet op juiste gronden had afgewezen. Appellante had de aanvraag ingediend op 29 mei 2008, maar het College wees deze af op 9 juni 2008, stellende dat een verhoogd toilet een algemeen gebruikelijke voorziening is. Het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing werd op 19 december 2008 ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting van de Raad op 20 april 2011 zijn partijen niet verschenen. In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen de eerdere uitspraak gekeerd. Echter, in een brief van 30 maart 2011 heeft de gemachtigde van appellante aangegeven dat zij geen inhoudelijk oordeel meer wenst over de aangevraagde voorziening, omdat zij recentelijk is opgenomen in een verpleeghuis. Dit leidde ertoe dat de Raad geen oordeel kon geven over de proceskosten in bezwaar, aangezien dit pas kan na een uitspraak over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.

De Raad heeft uiteindelijk besloten om het College te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep, begroot op € 322,--. Tevens werd het College veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van in totaal € 149,-- aan appellante. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze geen aanleiding gaf voor vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

09/4474 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
a
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 juli 2009, 08/1156 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Stadskanaal (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.A. Hovinga, belastingconsulent te Emmeloord, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante heeft Hovinga op 15 september 2009, 9 november 2009, 13 september 2010 en 30 maart 2011 nadere reacties ingebracht.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van de Raad van 20 april 2011, waar partijen - met bericht vooraf - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 29 mei 2008 heeft appellante bij het College op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een verhoogd toilet aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 9 juni 2008 heeft het College de aanvraag afgewezen op de grond dat een verhoogd toilet een algemeen gebruikelijke voorziening is.
1.3. Bij besluit van 19 december 2008 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 juni 2008 ongegrond verklaard. Het College heeft daarbij het advies van de commissie rechtsbescherming van 10 november 2008 overgenomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling omtrent de proceskosten - het beroep van appellante tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaarschrift van 23 juni 2008 gegrond verklaard. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het College de aangevraagde voorziening op juiste gronden heeft geweigerd. Het beroep van appellante tegen het besluit van 19 december 2008 is ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1. Ten aanzien van de beroepsgrond van appellante dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald dat het College het griffierecht dient te vergoeden overweegt de Raad het volgende. Artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat, indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, de uitspraak tevens inhoudt dat aan de indiener van het beroepschrift het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed door de door de rechtbank aangewezen rechtspersoon. De Raad stelt vast dat de rechtbank dit voorschrift niet in acht heeft genomen, zodat het hoger beroep in zoverre slaagt.
De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd.
4.2. De Raad stelt vervolgens vast dat de gemachtigde van appellante in zijn brief van 30 maart 2011 heeft medegedeeld dat appellante geen inhoudelijk oordeel van de Raad meer wenst over de aangevraagde voorziening, nu appellante kortgeleden blijvend is opgenomen in een verpleeghuis. Dit brengt mee dat de Raad eveneens geen oordeel zal geven over de gevorderde proceskosten in bezwaar, nu dit oordeel slechts kan worden gegeven nadat de Raad zich heeft uitgesproken over de rechtmatigheid van het in beroep bestreden besluit ter zake van de aangevraagde voorziening, hetgeen gelet op de voornoemde brief van 30 maart 2011 niet meer aan de orde is.
5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij geen aanleiding is gezien voor een veroordeling van het College tot vergoeding van het griffierecht;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 322,--;
Bepaalt dat het College aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011.
(get.) R.M. van Male.
(get.) J. de Jong.
RB