[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 juli 2010, 10/816 (hierna: aangevallen uitspraak)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 18 mei 2011
Namens appellante heeft mr. drs. M.J.G. Schroeder, advocaat te Voorburg, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2011. Voor appellante is mr. drs. Schroeder verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door M.E. Braak en mr. J.M. Keehnen, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
1. Bij besluit van 25 januari 2010 heeft het College (onder meer) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 oktober 2009 gegrond verklaard en dit besluit herroepen. Bij dit besluit van 25 januari 2010 heeft het College een vergoeding toegekend voor de kosten die appellante heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar.
2.1. Tegen deze kostenvergoeding heeft appellante beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank in rechtsoverweging 2.2 als volgt overwogen: ”De rechtbank stelt vast dat het besluit van 9 oktober 2009 is ingetrokken. Er bestaat geen verschil over de hoogte van de kostenvergoeding. Met verwijzing naar LJN1117 is de rechtbank van oordeel dat alleen in een geschil met betrekking tot een besluit rechtsvragen beantwoord dienen te worden. Nu dit geschil door intrekking van het besluit van 9 oktober 2009 niet langer bestaat, is zij niet gehouden tot beantwoording van de vraag aan wie de kosten geacht moeten worden te zijn toegekend.”
2.2. Een afschrift van deze uitspraak is op 30 juli 2010 verzonden.
2.3. Naar aanleiding van een fax van de gemachtigde van appellante van 3 augustus 2010 heeft de griffier van de rechtbank de gemachtigde bij brief van 5 augustus 2010 bericht dat bij de vermelding van het LJN-nummer in rechtsoverweging 2.2. in de uitspraak van 22 juli 2010 per abuis de letters BI zijn weggevallen.
3. Bij brief van 14 september 2010 heeft de gemachtigde van appellante hoger beroep ingesteld. Deze brief heeft hij diezelfde dag naar de Raad gefaxt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8 en 6:9 van die wet bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2. Uitgaande van verzending van de aangevallen uitspraak op 30 juli 2010, leidt toepassing van genoemde wettelijke bepalingen ertoe dat de beroepstermijn op 10 september 2010 is geëindigd en het hoger beroep dus te laat is ingesteld.
4.3.1. Appellante neemt primair het standpunt in dat het hoger beroep wél tijdig is ingesteld, omdat de termijn voor het instellen van het hoger beroep pas op 5 augustus 2010 is aangevangen. De aangevallen uitspraak bevatte naar haar mening een voor de motivering essentiële, maar incomplete verwijzing naar een verder niet nader aangeduide uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling). Pas door de verzending van de toelichting door de griffier is de aangevallen uitspraak compleet geworden, zodat als datum van verzending, en daarmee ook als aanvangsdatum van de beroepstermijn, de datum 5 augustus 2010 heeft te gelden. Appellante meent hiervoor steun te vinden in jurisprudentie van de Afdeling over de verzending van een incomplete uitspraak bij het instellen van hoger beroep. In elk geval acht appellante de verzending van de aangevallen uitspraak pas op die datum voltooid.
4.3.2. De Raad volgt de zienswijze van appellante niet. Het feit dat de griffier een week na verzending van de aangevallen uitspraak naar aanleiding van een vraag van de gemachtigde over het in die uitspraak genoemde incomplete LJN-nummer het volledige LJN-nummer schriftelijk heeft meegedeeld, laat onverlet dat de aangevallen uitspraak op 30 juli 2010 is bekendgemaakt. Ook de door appellante genoemde omstandigheid dat de motivering van de beslissing van de rechtbank door het ontbreken van een juist LJN-nummer onvolledig was, kan daaraan niet afdoen. Beide omstandigheden stonden er niet aan in de weg om tijdig hoger beroep in te stellen tegen de aangevallen uitspraak. Appellante had in de beweerdelijk onvolledige motivering aanleiding kunnen vinden om hoger beroep in te stellen. Voor het standpunt van appellante is ook geen steun te vinden in de jurisprudentie van de Afdeling. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat door de rechtbank toegezonden, in verband met kennelijke onjuistheden, gerectificeerde uitspraken geen nieuwe termijn voor het indienen van hoger beroep doen aanvangen (zie de uitspraken van 6 november 2009 en 21 april 2010, LJN BK3332 en BN2476).
4.4.1. Appellante heeft subsidiair aangevoerd dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.4.2. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van overschrijding van de beroepstermijn achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.4.3. De Raad acht de termijnoverschrijding niet verschoonbaar, reeds omdat appellante na ontvangst van de brief van de griffier van de rechtbank van 5 augustus 2010 nog vijf weken lang de gelegenheid heeft gehad om hoger beroep in te stellen. Dat zij verzuimd heeft hiervan gebruik te maken en gewacht heeft tot de laatste dag van de door haar gemachtigde ten onrechte aangenomen beroepstermijn, komt voor haar risico.
4.5. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011.