ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7288

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6406 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag op andere gronden wegens onrechtmatig gebruik van account en nevenwerkzaamheden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, die op 16 oktober 2009 het beroep van appellant tegen het ontslagbesluit van de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) ongegrond verklaarde. Appellant, werkzaam als [functie] op de afdeling Laboratorium Klinische Chemie en Hematologie, kreeg op 25 mei 2009 eervol ontslag verleend op andere gronden, met ingang van 1 september 2009. Dit ontslag was gebaseerd op het onherstelbaar beschadigen van het vertrouwen in appellant, omdat hij onvoldoende openheid van zaken had gegeven over zijn nevenwerkzaamheden en onrechtmatig gebruik had gemaakt van zijn UMCU-account voor GLIMS.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 mei 2011 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 14 april 2011 was appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de Raad van Bestuur werd vertegenwoordigd door twee advocaten en een professor van het UMCU. De Raad heeft vastgesteld dat appellant gegevens uit GLIMS had onttrokken en deze had ingezet in een civiele procedure, wat het UMCU kwetsbaar maakte voor claims en de relatie met een klant beschadigde. Appellant betwistte het onrechtmatig gebruik van zijn account, maar de Raad oordeelde dat de Raad van Bestuur het ontslag op basis van de feiten en omstandigheden als voldoende objectiveerbaar kon beschouwen.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en integriteit in de uitoefening van ambtelijke functies, vooral in situaties waar vertrouwelijke gegevens betrokken zijn.

Uitspraak

09/6406 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 16 oktober 2009, 09/2523 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (hierna: raad van bestuur)
Datum uitspraak: 19 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. C.N. van der Sluis, advocaat te Rotterdam. De raad van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. W.J.H. de Jong, advocaat te Ede, en prof. dr. W.W. van Solinge, werkzaam bij het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU).
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was sinds 1994 werkzaam als [functie ] op de afdeling Laboratorium Klinische Chemie en Hematologie van de Divisie Laboratoria en Apotheek. Sinds 2005 verrichtte appellant nevenwerkzaamheden in verband waarmee hij zijn aanstelling in de loop van 2007 heeft teruggebracht naar 80%. In het kader van zijn nevenwerkzaamheden was appellant consultant voor [B.V.] tot 1 oktober 2008 een dochtermaatschappij van UMC Holding en sindsdien een zaken-partner van het UMCU. Tevens was hij consultant voor de [naam Stichting], en was hij met [aandeelhouder 1] en twee andere personen aandeelhouder van het [B.V. 2], Verder vormde hij met deze drie personen een maatschap klinische chemie. Appellant heeft zijn werkzaamheden voor [B.V.] in september 2008 gestaakt vanwege een conflict met de directeur van [B.V.], de hiervoor genoemde [aandeelhouder 1]. In een gerechtelijke civiele procedure van UHS/Noorder Lab tegen [B.V.]/[aandeelhouder 1] is een document ingebracht met gegevens (namen van bij UHS aangesloten huisartsen en door hen aangevraagde onderzoeken) die door appellant zijn onttrokken aan het General Laboratory Information Management System (GLIMS). GLIMS is een databasesysteem dat eigendom is van het UMCU en dat ook toegankelijk is voor - en mede wordt gevuld door - [B.V.].
[aandeelhouder 1] heeft [naam leidinggevende], de leidinggevende van appellant, gemeld dat appellant zonder toestemming van [B.V.] gegevens van [B.V.] heeft onttrokken aan GLIMS. Die melding heeft geleid tot een gesprek van [naam leidinggevende] met appellant op 23 februari 2009, waarin is aangekondigd dat naar aanleiding van die melding een onderzoek zal worden ingesteld.
1.2. Bij besluit van 25 mei 2009 is aan appellant met toepassing van artikel 12.12, eerste lid, van de CAO UMC, met ingang van 1 september 2009 eervol ontslag verleend op andere gronden. Na bezwaar van appellant heeft de raad van bestuur bij besluit van 31 juli 2009 (hierna: bestreden besluit) het ontslag gehandhaafd.
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. De raad van bestuur heeft aan het ontslagbesluit ten grondslag gelegd dat het vertrouwen in appellant onherstelbaar is beschadigd, omdat hij onvoldoende opening van zaken heeft gegeven over de aard en omvang van zijn nevenwerkzaamheden en omdat hij in januari 2009 zijn UMCU-account voor GLIMS op onrechtmatige wijze heeft gebruikt door data te selecteren voor een doel dat op geen enkele wijze samenhing met zijn functie bij het UMCU. Appellant betwist dat hij zijn UMCU-account voor GLIMS op onrechtmatige wijze heeft gebruikt, onder verwijzing naar een door [B.V.] met Noorder Lab gesloten overeenkomst.
3.2. De Raad stelt vast dat appellant beschikte over een GLIMS-account en een autorisatie om statistieken uit GLIMS te verkrijgen. Het GLIMS-account en de statistiekautorisatie zijn hem ter beschikking gesteld vanwege zijn aanstelling bij het UMCU en in het kader van zijn werkzaamheden bij het UMCU. De gegevens die hij ten behoeve van de civiele procedure tussen UHS/Noorder Lab en [aandeelhouder 1]/[B.V.] uit GLIMS heeft gehaald, hebben met zijn werk als [functie ] bij het UMCU niets te maken. Het beroep dat appellant doet op de overeenkomst tussen [B.V.] en Noorder Lab kan hem niet baten. Als appellant meent dat hij op basis van dat contract nog altijd toegang heeft tot de bestanden van [B.V.] op GLIMS, dan zou hij alleen bevoegd zijn die bestanden te raadplegen met behulp van een account van [B.V.]. Een dergelijk contract kan zonder instemming van het UMCU namelijk geen verplichtingen, of een gedoogsituatie, voor het UMCU in het leven roepen. Appellant heeft van [B.V.] nooit een account voor GLIMS gehad, maar zou kennelijk gebruik hebben kunnen maken van het aan [aandeelhouder 1] ter beschikking staande account. Duidelijk is dat [aandeelhouder 1] appellant niet (langer) heeft toegestaan gebruik te maken van het account van [B.V.]. De vraag of dat terecht is gebeurd, is een vraag die van belang is tussen appellant en [aandeelhouder 1] en is voor de beoordeling van het hoger beroep niet van belang.
3.3. Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft appellant in zijn hoedanigheid van medewerker bij het UMCU onzorgvuldig tegenover het UMCU gehandeld en heeft hij onvoldoende rekening gehouden met de belangen van het UMCU. Dat appellant gegevens aan GLIMS heeft onttrokken en heeft ingezet in een civiele procedure tegen een klant van het UMCU, maakt het UMCU kwetsbaar voor een civiele claim en beschadigt de relatie tussen het UMCU en die klant.
3.4. De Raad is van oordeel dat de raad van bestuur het onttrekken van gegevens aan GLIMS en het inzetten van die gegevens in een civiele procedure tegen [B.V.]/[aandeelhouder 1] door appellant als een voldoende objectiveerbare reden heeft kunnen zien om het vertrouwen in appellant op te zeggen. De Raad kan ook het standpunt van de raad van bestuur
onderschrijven dat appellant onvoldoende opening van zaken heeft gegeven over de aard en de omvang van zijn nevenwerkzaamheden. Gelet op de belangen van het UMCU zoals verwoord in 3.3 kan het standpunt van appellant dat zijn nevenwerkzaamheden het belang van het UMCU niet raken, niet worden gevolgd.
4. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en M.C. Bruning en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2011.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.C. Nijholt.
HD