ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6028

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2714 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum bijstandsuitkering en terugwerkende kracht bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die een aanvraag om bijstandsverlening had ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De appellant, geboren in Ethiopië, had in november 2007 een vergunning tot verblijf ontvangen en zich vervolgens gemeld bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) voor bijstand. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage had zijn aanvraag op 27 februari 2008 afgewezen, omdat de appellant geen informatie had verstrekt over zijn verblijfadressen. De appellant maakte bezwaar tegen de ingangsdatum van de bijstand, maar het College verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank 's-Gravenhage had het beroep van de appellant tegen het besluit van het College ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij het afwijzende besluit van 27 februari 2008 niet had ontvangen, en dat zijn bezwaar tegen de ingangsdatum van de bijstand ook betrekking had op dit eerdere besluit. De Raad overwoog dat de appellant op 8 mei 2008 een nieuwe aanvraag om bijstand had ingediend, wat impliceert dat hij op de hoogte was van de eerdere afwijzing. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het College verplichtten om met terugwerkende kracht bijstandsverlening te verlenen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad benadrukte dat volgens vaste rechtspraak geen bijstand wordt verleend over de periode voorafgaand aan de datum van de melding bij het CWI, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De uitspraak werd gedaan op 17 mei 2011, waarbij de proceskosten niet werden toegewezen.

Uitspraak

09/2714 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 maart 2009, 08/7040 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 17 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Timmer, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2011. Voor appellant is verschenen mr. B. Akim Onyeisiagha, kantoorgenoot van mr. Timmer. Het College heeft zich, zoals tevoren bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in Ethiopië, heeft in de loop van november 2007 op grond van de zogeheten pardonregeling een vergunning tot verblijf ontvangen. Vervolgens heeft hij zich gemeld bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) voor het doen van een aanvraag om algemene bijstand in de noodzakelijke kosten van het bestaan op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Aangezien appellant dakloos was en hij diende te beschikken over een briefadres, heeft het wijkkantoor van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten aan de [N.], het adres van deze cliënt als briefadres verleend. Bij besluit van 27 februari 2008, geadresseerd aan het briefadres, heeft het College de aanvraag om bijstand afgewezen op de grond dat appellant geen informatie geeft over zijn verblijfadressen, waardoor zijn recht op uitkering niet kan worden beoordeeld.
1.2. Nadat aan appellant woonruimte was aangeboden, heeft hij zich op 8 mei 2008 weer gemeld bij het CWI voor het doen van een aanvraag om algemene bijstand en voorts om bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste huurbetaling en administratiekosten. Bij besluit van 9 mei 2008 heeft het College de gevraagde bijzondere bijstand toegekend.
Appellant heeft op 20 mei 2008 zijn aanvraag om algemene bijstand ingediend. Op basis van de resultaten van onderzoek, waaronder een huisbezoek, heeft het College bij besluit van 9 juni 2008 aan appellant bijstand toegekend met ingang van 8 mei 2008.
1.3. Appellant heeft op 8 juli 2008 tegen de ingangsdatum van de bijstand bezwaar gemaakt. Het College heeft het bezwaar bij besluit van 18 augustus 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 18 augustus 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Appellant heeft aangevoerd dat het besluit van 27 februari 2008 hem niet heeft bereikt, zodat het afwijzende besluit van 9 juni 2008 ook de eerdere aanvraag om bijstand betreft, althans dat het bezwaarschrift van 8 juli 2008 ook geacht moet worden te zijn gericht tegen het besluit van 27 februari 2008.
4.2. Appellant heeft zich op 8 mei 2008 bij het CWI gemeld voor een nieuwe aanvraag om algemene bijstand en die aanvraag op 20 mei 2008 ingediend. Het doen van een nieuwe aanvraag betekent in de regel dat de belanghebbende die reeds een eerdere aanvraag heeft ingediend, bekend is geworden met de afwijzing van die eerdere aanvraag. Zou die bekendheid er niet zijn, dan ligt het immers voor de hand dat de belanghebbende bij het College informeert naar de stand van zaken met betrekking tot de afwikkeling van die eerdere aanvraag. Niet is gebleken dat appellant bij het College heeft geïnformeerd naar de stand van zaken met betrekking tot zijn eerdere aanvraag. Verder is van belang dat naar het oordeel van de Raad uit het bezwaarschrift van appellant van 8 juli 2008, dat blijkens de eerste zin ervan uitsluitend is gericht tegen het besluit van 9 juni 2008, verderop blijkt dat appellant op de hoogte was van de eerdere afwijzing.
4.3. Gelet op het voorgaande gaat de Raad ervan uit dat appellant het besluit van 27 februari 2008 moet hebben ontvangen, zodat het besluit van 9 juni 2008 niet ook de eerdere aanvraag om bijstand betreft. Het betoog van appellant, zoals weergegeven in 4.1, treft dan ook geen doel.
4.4. Volgens vaste rechtspraak van de Raad inzake de toepassing van artikel 44, eerste lid, van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over de periode voorafgaand aan de datum waarop de melding bij het CWI heeft plaatsgevonden. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het College met terugwerkende kracht tot bijstandsverlening had moeten overgaan.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en H.J. de Mooij en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2011.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) J. van Dam.
HD