ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4747
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- E.J.M. Heijs
- W.F. Claessens
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van vermogensoverschrijding
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege een vermogensoverschrijding. Appellant, die samen met zijn echtgenote bijstand ontving, had een spaarrekening met een aanzienlijk saldo dat niet bekend was bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Veluwerand (ISD). De sociale recherche ontdekte dat appellant in de periode van 2001 tot 2007 regelmatig contante stortingen op deze rekening had gedaan, wat leidde tot een saldo van bijna € 80.000,--. De herkomst van deze stortingen bleef onduidelijk, en appellant kon niet aantonen dat hij slechts de beheerder van de rekening was en niet over de tegoeden kon beschikken.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die het beroep van appellant tegen de beslissing van het Dagelijks Bestuur ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het aan appellant was om met objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat het tegoed op de spaarrekening niet aan hem toebehoorde. Appellant slaagde hier niet in, ondanks zijn argumenten dat de gelden afkomstig waren van derden en dat hij slechts als beheerder fungeerde. De Raad concludeerde dat de vermogensoverschrijding het gevolg was van de veelvuldige kasstortingen en dat er geen aanleiding was om het teruggevorderde bedrag te matigen.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de bijstandsontvanger om aan te tonen dat hij niet over de middelen kan beschikken die op zijn naam staan. De Raad wees erop dat de bewijslast bij appellant ligt en dat hij niet kon aantonen dat de gelden op de spaarrekening niet aan hem toebehoorden. De beslissing van het Dagelijks Bestuur om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen werd derhalve bevestigd.