ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4201

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2830 ZW + 09-2831 ZW + 09-4237 ZW + 09-4238 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot het recht op ziekengeld van appellant en appellante. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 30 maart 2011, waarbij mr. K.A. Faber de appellanten vertegenwoordigde en A.J. Damsma het Uwv. De zaak betreft de afwijzing van het recht op ziekengeld, waarbij het Uwv in eerdere besluiten had vastgesteld dat appellant niet ongeschikt was voor het verrichten van zijn arbeid. De rechtbank Leeuwarden had eerder de besluiten van het Uwv vernietigd, maar de Centrale Raad bevestigde in deze uitspraak dat het Uwv een juiste arbeidsmaatstaf had aangelegd. De Raad oordeelde dat de combinatie van het werk van appellant als algemeen medewerker en de voor hem geselecteerde WAO-functies als maatstaf arbeid moest worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen, die had vastgesteld dat appellant geen fors psychiatrisch toestandsbeeld vertoonde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde de beroepen tegen de besluiten van 23 juni 2009 ongegrond. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/2830 ZW, 09/2831 ZW
09/4237 ZW, 09/4238 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellant] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
[Appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 9 april 2009 , 08/981 en 08/1331 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellanten
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. K.A. Faber, advocaat te Heerenveen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 30 maart 2011.
Namens appellanten is verschenen mr. Faber. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door A.J. Damsma.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een weergave van de voor deze gedingen relevante feiten verwijst de Raad naar overwegingen 1.1 tot en met 1.3 van de aangevallen uitspraak.
2.1. Bij besluit van 8 februari 2008 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 13 februari 2008 geen recht heeft op ziekengeld, omdat hij op en na deze datum niet ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
2.2. Bij brief van 3 maart 2008 is appellante namens het Uwv in kennis gesteld van het onder 2.1 vermelde besluit.
3. Bij besluiten van 27 maart 2008 en 26 mei 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellant respectievelijk dat van appellante ongegrond verklaard.
4.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank als haar oordeel uitgesproken dat het Uwv in het onderhavige geval een juiste arbeidsmaatstaf heeft aangelegd door uit te gaan van de destijds bij de beoordeling van appellants aanspraak op een arbeidsongeschiktheids-uitkering aan hem geduide functies in combinatie met 20 uur werk in de functie van algemeen medewerker.
4.2. De rechtbank heeft de besluiten van 27 maart 2008 en 26 mei 2008 wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd omdat het Uwv naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de behandeling door de psychiater die appellant, naar hij heeft gesteld, na zijn ziekmelding op 5 december 2007, in december 2007 heeft bezocht.
5. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 23 juni 2009 appellant en appellante een nieuw besluit op bezwaar doen toekomen waarbij de gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond zijn verklaard.
6. Gelet op de artikelen 6:18, 6:19 en 6:24 van de Awb worden de hoger beroepen geacht mede te zijn gericht tegen de besluiten van 23 juni 2009.
7. De Raad overweegt het volgende.
7.1. Zoals de rechtbank heeft vastgesteld was appellant sinds medio maart 2000 gedurende 20 uur per week als algemeen medewerker werkzaam bij appellante, terwijl hij tevens een gedeeltelijke WAO-uitkering ontving. Appellant heeft zich op 5 december 2007 vanuit dit werk ziek gemeld. Uit de stukken blijkt dat de ziekmelding van 5 december 2007 ook betrekking had op de situatie van gedeeltelijke werkloosheid waarin appellant verkeerde nadat de WAO-uitkering per 26 november 2006 was ingetrokken en aan hem een werkloosheidsuitkering was toegekend, welke situatie na een herbeoordeling per 22 februari 2007 bleef gehandhaafd. Gegeven deze situatie is de Raad in navolging van de rechtbank van oordeel dat de combinatie van voormeld werk als algemeen medewerker met de aan appellant in het verleden voorgehouden WAO-functies, als maatstaf arbeid in de zin van artikel 19 van de Ziektewet dient te worden aangemerkt.
7.2. De Raad is mitsdien van oordeel dat het hoger beroep van appellanten tegen het oordeel van de rechtbank over de maatstaf arbeid faalt.
7.3. Met betrekking tot de besluiten van 23 juni 2009 heeft de Raad het volgende overwogen. Bezwaarverzekeringsarts L.J. Zwemer heeft naar aanleiding van de aangevallen uitspraak nadere informatie ingewonnen bij GGZ (Zuidwest) Friesland. Daaruit blijkt dat er in de periode van 1 oktober 2007 tot 1 april 2008 geen behandelcontacten met een psychiater zijn geweest, maar slechts een laagfrequent behandelcontact op spv-niveau. Er is verder wel een intake voor een opname in vervangende dagbehandeling geweest maar deze heeft geen vervolg gekregen. De regelmatige consultatie van de psychiater P. de Beurs nam een aanvang op 27 mei 2008. Op grond van deze informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 19 juni 2009 geconcludeerd dat appellants bewering dat hij in die periode een advies ten aanzien van zijn werkhervatting heeft gehad van een psychiater, geen stand kan houden. Dit in aanmerking genomen zag de bezwaarverzekeringsarts gelet op de reeds eerder uitgebrachte rapporten geen reden om het eerder ingenomen standpunt ten aanzien van appellants belastbaarheid en geschiktheid voor zijn werk per de in geding zijnde datum te wijzigen.
7.4. De Raad ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen reden om aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen. De Raad verwijst in dit verband naar het rapport van 27 maart 2008 van voornoemde bezwaarverzekeringsarts, die toen bij appellant geen fors psychiatrisch toestandsbeeld aanwezig heeft geacht en mede op grond van de destijds beschikbare informatie van de behandelend sector heeft vastgesteld dat appellant in dezelfde toestand verkeerde als ten tijde van de laatste WAO-beoordeling. Dat de in dat kader voor appellant geselecteerde functies toen voor hem geschikt waren staat in deze procedure niet ter discussie.
7.5. Appellanten hebben verder aangevoerd dat zij door het Uwv ten onrechte niet voorafgaande aan de besluiten van 23 juni 2009 zijn gehoord. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de Raad van 10 november 2010, LJN BO6969) houdt artikel 7:2 van de Awb niet een algemene verplichting in tot het opnieuw horen bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar ter uitvoering van een uitspraak van de rechtbank waarbij een eerder besluit op bezwaar is vernietigd. Dit neemt niet weg dat het uit een oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk kan zijn een belanghebbende bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar opnieuw te horen. Nu nader onderzoek van de zijde van het Uwv geen nadere relevante informatie heeft opgeleverd, bestond geen noodzaak om appellanten opnieuw te horen alvorens nieuwe besluiten op bezwaar werden afgegeven.
7.6. Dat appellante eerst bij brief van 3 maart 2008 door het Uwv in kennis is gesteld van het ten aanzien van appellant genomen besluit van 8 februari 2008 is onzorgvuldig, maar naar het oordeel van de Raad geen reden voor vernietiging van het ten aanzien van appellante genomen besluit van 23 juni 2009.
8. Uit hetgeen is overwogen onder 7.1 tot en met 7.6 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd en dat de beroepen tegen de besluiten van 23 juni 2009 ongegrond moeten worden verklaard.
9. De Raad ziet geen grond voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten;
Verklaart de beroepen tegen de besluiten van 23 juni 2009 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) T. Dolderman.
GdJ