ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4198
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- C.P.J. Goorden
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Weigering van een uitkering op basis van de Ziektewet na benadelingshandeling door de appellante
In deze zaak gaat het om de weigering van een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) aan appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante was sinds 1 januari 2007 in dienst van een werkgever en heeft zich op 4 februari 2008 ziek gemeld na een ontslagaanzegging. Na onderhandelingen is er op 28 februari 2008 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden eindigde op 1 april 2008. Het Uwv heeft later vastgesteld dat appellante een benadelingshandeling heeft gepleegd door in te stemmen met de beëindiging van haar dienstbetrekking terwijl zij al arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de weigering van haar uitkering per 1 april 2008.
De rechtbank Arnhem heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat appellante haar recht op loon heeft prijsgegeven op een moment waarop het ongeschiktheidsrisico al was ingetreden. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat er geen sprake was van een benadelingshandeling, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad concludeert dat appellante vanaf 4 februari 2008 doorlopend arbeidsongeschikt was en dat er geen aanwijzingen zijn dat zij niet leed aan surmenage in de periode tussen de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst en de beëindiging van haar dienstverband.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen gronden zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de zaak hebben behandeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 mei 2011, na een zitting op 30 maart 2011.