ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4175

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1720 ZW + 10-2160 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot het recht op ziekengeld van appellant. Appellant, die eerder als pijpfitter/bankwerker werkte, had zich in september 2007 ziek gemeld vanwege diverse klachten, waaronder spanningsklachten en fysieke ongemakken. Het Uwv heeft in april 2008 besloten dat appellant geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij niet meer ongeschikt werd geacht voor zijn arbeid. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaar ongegrond.

Appellant heeft in mei 2008 opnieuw ziek gemeld, maar ook na deze melding heeft het Uwv in december 2008 besloten dat hij geen recht had op ziekengeld. De rechtbank Rotterdam heeft de eerdere besluiten van het Uwv in twee aangevallen uitspraken bevestigd. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geen aanleiding gezien om de besluiten van het Uwv te herzien. De Raad oordeelde dat de medische rapportages en de conclusies van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwing boden voor de besluiten van het Uwv. De Raad heeft ook geen gronden gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en stelt dat appellant niet meer ongeschikt is voor zijn arbeid, waardoor hij geen recht heeft op ziekengeld.

Uitspraak

09/1720 ZW
10/2160 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 12 februari 2009, 08/2719 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 31 maart 2010, 09/3529 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.A.. Harff, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1. Mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, heeft namens appellant hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2. Mr. Kuit is de opvolgend gemachtigde in het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2011.
Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als pijpfitter/bankwerker gedurende 40 uur per week. Sedert april 2007 genoot hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2. Op 14 september 2007 heeft appellant zich ziek gemeld wegens spanningsklachten, rug- en knieklachten, duizeligheid, moeheid in beide benen, trillende handen en een ontregelde diabetes mellitus.
2.1. Bij besluit van 1 april 2008 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 5 april 2008 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij op en na deze datum niet meer ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
2.2. Bij besluit van 27 mei 2008 (bestreden besluit 1) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 april 2008 ongegrond verklaard.
3. 1. Appellant heeft zich op 2 mei 2008 opnieuw ziek gemeld omdat zijn psychische klachten zouden zijn verergerd.
3.2. Bij besluit van 10 december 2008 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 11 december 2008 geen recht heeft op ziekengeld, omdat hij op en na deze datum niet ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
3.3. Bij besluit van 2 september 2009 (bestreden besluit 2), voor zover thans van belang, is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 december 2008 ongegrond verklaard.
4. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank zag geen aanleiding de bestreden besluiten voor onjuist te houden.
5. De Raad overweegt het volgende.
09/1720 ZW
5.1. De Raad onderschrijft de overwegingen in aangevallen uitspraak 1 en ziet in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen reden voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. Na de ziekmelding van 14 september 2007 is appellant onderzocht door een verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts, die bij het uitbrengen van hun rapporten beschikten over informatie van de behandelend sector. Op basis daarvan hebben zij het standpunt ingenomen dat de medisch objectiveerbare afwijkingen van appellant niet zodanig waren dat appellant het werk van pijpfitter/bankwerker, dat met name fysiek belastend is, met ingang van 5 april 2008 niet zou kunnen verrichten. De in hoger beroep door appellant overgelegde rapportages zijn door de bezwaarverzekeringsarts bezien. Die rapporten hebben de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding gegeven om zijn eerder ingenomen standpunt ten aanzien van de hersteld verklaring per 5 april 2008 te herzien. Daarbij is overwogen dat appellant per 2 mei 2008 voor de Ziektewet is geaccepteerd in afwachting van collegiale informatie.
10/2160 ZW
5.2. Ook in deze zaak ziet de Raad geen reden voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. Na de ziekmelding met toegenomen klachten van 2 mei 2008 is appellant onderzocht door een verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts, die bij het uitbrengen van hun rapporten beschikten over informatie van de behandelend sector en van de op verzoek van het Uwv uitgebrachte rapportage van psychiater Winter van 7 november 2008. Diens conclusies weken af van de informatie van de behandelend sector. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv doorslaggevende betekenis kon toekennen aan de conclusies van voornoemde psychiater. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank in aangevallen uitspraak 2.
5.3. Uit hetgeen is overwogen onder 5.1 en 5.2 volgt dat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
6. Raad acht geen gronden aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) T. Dolderman.
NK