[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 april 2010, 09/3965 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 mei 2011
Namens appellant heeft I.T. Martens, werkzaam bij SRK rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.
1. Appellant heeft 2 februari 2009 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen aangevraagd. Bij besluit van 22 april 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 12 mei 2009 recht heeft op een WGA-uitkering en is de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum gesteld op 35 tot 80%. Bij besluit van 23 oktober 2009 is het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het besluit van 23 oktober 2009 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te zien de medische dan wel de arbeidskundige grondslag van dit besluit voor onjuist te houden.
3. Appellant heeft in hoger beroep het standpunt ingenomen dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen en dat de geselecteerde functies om die reden niet passend voor hem zijn.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat het medische onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsartsen onzorgvuldig is. Appellant is door de verzekeringsarts onderzocht op het spreekuur van 16 februari 2009. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich mede gebaseerd op dit onderzoek. Hij heeft appellant gesproken op de hoorzitting. De bezwaarverzekeringsarts heeft rekening gehouden met informatie van de behandelend neurologe Westering, psycholoog Oskam, het neuropsychologisch onderzoek van de HSK-groep/psycholoog Los en het expertiserapport van neuroloog Geerlings. Voorts is nadere informatie ingewonnen bij de huisarts. Gelet daarop verwerpt de Raad de stelling van appellant dat slechts sprake zou zijn van summier oriënterend onderzoek. Wat betreft de stelling dat ten onrechte geen gebruik is gemaakt van de toepasselijke verzekeringsgeneeskundige protocollen, kan de Raad zich vinden in het oordeel van de rechtbank. Ook de Raad is niet gebleken dat geen toepassing zou zijn gegeven aan de bedoelde protocollen, waarbij van belang is dat de (bezwaar)verzekeringsarts niet gehouden is alle aspecten die zich kunnen voordoen, te bespreken. Anders dan appellant stelt, was de bezwaarverzekeringsarts niet gehouden nadere informatie van de behandelend psycholoog in te winnen. De medische beoordeling is mede gebaseerd op diverse informatie van de behandelend sector. Appellant heeft niet gesteld dat ten tijde hier van belang een behandeling in gang was gezet waarvan een beduidend effect op de belastbaarheid zou kunnen uitgaan, dan wel dat bij de psycholoog een beredeneerd afwijkend idee bestond over de belastbaarheid op de datum in geding. Daarvan is de Raad ook anderszins niet gebleken.
4.2. In zijn rapportage van 25 september 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat medicatie is voorgeschreven, maar appellant deze niet wil gebruiken.
Ter zitting van de Raad is gesteld dat de bezwaarverzekeringsarts deze omstandigheid ten onrechte heeft beoordeeld als een weigering medicijnen in te nemen. Daarbij is aangevoerd dat appellant in maart 2011 nieuwe antidepressiva zijn voorgeschreven, omdat hij de eerdere voorgeschreven medicijnen niet verdraagt. De Raad ziet evenwel geen reden om aan te nemen dat de bezwaarverzekeringsarts de situatie op de datum in geding verkeerd heeft beoordeeld. Diens rapportage bevat - wat betreft de antidepressiva - slechts de hiervoor vermelde feitelijke constatering. Noch uit deze rapportage noch uit enig ander stuk is af te leiden dat de weigering om de betreffende medicatie te gebruiken appellant is tegengeworpen.
4.3. Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar de in beroep aangevoerde gronden en de in beroep overgelegde stukken. Ten aanzien daarvan verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen. De Raad onderschrijft deze overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Daarbij wijst de Raad op de reactie van de bezwaarverzekeringsarts op de beroepsgronden, met de inhoud waarvan hij zich kan verenigen. De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft verzuimd opdracht te geven voor onderzoek door een deskundige. Ook de Raad ziet voor een dergelijk onderzoek geen aanleiding. Daarbij overweegt de Raad dat in hoger beroep geen informatie is ingebracht die alsnog zou kunnen doen twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid op een juiste medische grondslag berust.
4.4. De bezwaararbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd waartoe hij appellant in staat acht en het verlies aan verdienvermogen op 35% vastgesteld. In hoger beroep heeft de bezwaararbeidsdeskundige één van de vier geselecteerde functies niet langer geschikt geacht. Hij heeft geconcludeerd dat de resterende drie functies geschikt zijn en dat de mate van arbeidsongeschiktheid nog steeds 35 tot 80% is.
4.5. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot het bieden van onvoldoende gelegenheid voor afwisseling van zitten, lopen en staan in de geselecteerde functies, acht de Raad voldoende weerlegd in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 12 januari 2011. In de Functionele Mogelijkheden Lijst is aangegeven dat appellant in staat wordt geacht ongeveer 2 uur aaneengesloten te zitten. Een belasting van die omvang komt in die functies niet voor. Bij overleg van de bezwaararbeidsdeskundige met de bezwaarverzekeringsarts heeft deze laatste aangegeven dat de in de functies voorkomende belastingen voldoen aan het vereiste tot afwisseling van zitten, lopen en staan.
4.6. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat hij niet in staat is de in de functie Medewerker uitkeren (sbc-code 516080) vereiste opleiding te volgen van ongeveer vijf maanden gedurende de helft van de werktijd. De bezwaararbeidsdeskundige acht appellant in staat deze opleiding te volgen, waarbij is toegelicht dat voor appellant opleidingsniveau 5 is aangenomen en dat appellant in het verleden diverse opleidingen heeft gevolgd en met een diploma heeft afgerond.
4.7. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt moeten worden geacht. De schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid berust op een voldoende arbeidskundige grondslag.
4.8. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Aangezien eerst in hoger beroep de geschiktheid van de functies voldoende inzichtelijk is toegelicht, ziet de Raad aanleiding het Uwv te veroordelen in de door appellant in beroep en in hoger beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 874,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep alsmede € 874,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 67,35 voor het inwinnen van medische informatie, in totaal € 1.815,35.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.815,35;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 152,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en G. van der Wiel en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.