ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3531
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- M.A. Hoogeveen
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en kennelijke verschrijving door de rechtbank
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2010, waarin het bezwaar tegen het besluit van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen, ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 mei 2011 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door [v/d K.], heeft aangevoerd dat de rechtbank abusievelijk een brief van 13 december 2007 van Kan heeft betrokken bij de beoordeling, terwijl zij pas in juli 2008 voor het eerst bij Kan is geweest. Appellante betwist ook de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst en stelt dat haar beperkingen per 1 juli 2009 zijn toegenomen.
De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank inderdaad een kennelijke verschrijving heeft gemaakt, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de uitspraak. De Raad heeft de gronden van appellante herhaald, maar oordeelt dat de rechtbank deze op juiste wijze heeft besproken en gemotiveerd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de medische toestand van appellante per 1 november 2008 correct is vastgesteld. De Raad bevestigt dat de beperkingen van appellante zijn toegenomen, maar dat dit niet betekent dat de eerdere beoordeling onjuist was.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 4 mei 2011, met H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en M.A. Hoogeveen als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier.