ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3531

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4812 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en kennelijke verschrijving door de rechtbank

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2010, waarin het bezwaar tegen het besluit van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen, ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 mei 2011 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door [v/d K.], heeft aangevoerd dat de rechtbank abusievelijk een brief van 13 december 2007 van Kan heeft betrokken bij de beoordeling, terwijl zij pas in juli 2008 voor het eerst bij Kan is geweest. Appellante betwist ook de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst en stelt dat haar beperkingen per 1 juli 2009 zijn toegenomen.

De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank inderdaad een kennelijke verschrijving heeft gemaakt, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de uitspraak. De Raad heeft de gronden van appellante herhaald, maar oordeelt dat de rechtbank deze op juiste wijze heeft besproken en gemotiveerd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de medische toestand van appellante per 1 november 2008 correct is vastgesteld. De Raad bevestigt dat de beperkingen van appellante zijn toegenomen, maar dat dit niet betekent dat de eerdere beoordeling onjuist was.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 4 mei 2011, met H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en M.A. Hoogeveen als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier.

Uitspraak

10/4812 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2010, 10/378 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 mei 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [v/d K.] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 10 en 17 maart 2011 zijn namens appellante stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2011. Voor appellante is verschenen [v/d K.] en voor het Uwv is verschenen mr. P.C.M. Huijzer.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 4 augustus 2009 heeft het Uwv geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij per 1 november 2008 (de in geding zijnde datum) minder dan 35% arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA.
2. Bij besluit van 22 december 2009 heeft het Uwv het bezwaar gericht tegen het besluit van 4 augustus 2009 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 december 2009 ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante op zorgvuldige wijze heeft plaatsgehad. De bezwaarverzekeringsarts heeft een brief van C. Kan van 13 december 2007 en informatie van de medische dienst van het Ministerie van Defensie bij de beoordeling betrokken. Appellante heeft niet met medische gegevens aangetoond dat haar beperkingen niet juist zijn vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen reden bestaat voor een urenbeperking.
Het is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de aan de schatting ten grondslag liggende functies de belastbaarheid van appellante overschrijdt. De signaleringen bij de functies, die aangeven dat er mogelijk een overschrijding van de belastbaarheid is, zijn deugdelijk gemotiveerd toegelicht.
4. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat in de aangevallen uitspraak staat dat de bezwaarverzekeringsarts een brief van Kan van 13 december 2007 bij zijn beoordeling heeft betrokken. Appellante is echter pas in juli 2008 voor het eerst bij Kan geweest. Daarnaast is appellante van mening dat zij meer beperkingen heeft dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst is aangenomen. Appellante beroept zich voorts op door haar in het geding gebrachte stukken waaruit zou blijken dat zij per 1 juli 2009 toegenomen beperkingen heeft.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak abusievelijk overwogen dat de brief van 13 december 2007 van Kan afkomstig is. Het betreft echter de gegevens van die datum van Natuurgeneeskundige praktijk M.Th.W. Van den Berge B.V.. De Raad stelt vast dat er sprake is van een kennelijke verschrijving door de rechtbank waaraan geen gevolgen worden verbonden.
5.3. Appellante heeft in hoger beroep de gronden herhaald die ook al in beroep zijn aangevoerd en door de rechtbank zijn besproken. Appellante heeft echter niet aangegeven waarom naar haar opvatting het oordeel van de rechtbank onjuist is. De Raad is van oordeel dat de rechtbank die gronden op juiste wijze heeft besproken en op juiste wijze heeft gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank.
5.4. Uit de door appellante in het geding gebrachte stukken blijkt dat de beperkingen van appellante per 1 juli 2009 zijn toegenomen. Ter zitting van de Raad heeft het Uwv bevestigd dat aan appellante per 1 juli 2009 een volledige Wet WIA-uitkering zal worden toegekend. De Raad overweegt hieromtrent dat uit die stukken niet blijkt dat appellantes beperkingen per 1 november 2008 niet juist zijn vastgesteld. Uit de stukken komt immers naar voren dat appellantes medische toestand nadien verslechterd is.
6. Uit hetgeen onder 5.2 tot en met 5.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en M.A. Hoogeveen als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) T.J. van der Torn.
IvR