de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2009, 08/1498 (hierna: aangevallen uitspraak)
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 29 april 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.H. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
1.1. Bij besluit van 23 november 2007 is aan betrokkene met ingang van 16 januari 2006 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2. Voorafgaand aan het onder 1.1 genoemde besluit is betrokkene onderzocht door verzekeringsarts E. Distelrath. In haar rapport van 10 oktober 2007 vermeldt Distelrath dat betrokkene beperkingen heeft voor zware fysieke piek- en duurbelasting in het algemeen en voor de rechterschouder en de knieën in het bijzonder. Daarnaast acht de verzekeringsarts betrokkene beperkt voor werk onder stresserende omstandigheden. Op basis van de loonwaarde van de aan betrokkene voorgehouden functies heeft de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid op 45 tot 55% bepaald.
1.3. Naar aanleiding van het door betrokkene tegen het besluit van 23 november 2007 ingestelde bezwaar, heeft bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst dossierstudie en lichamelijk en oriënterend psychisch onderzoek verricht. Voorts heeft hij informatie ingewonnen bij de behandelaars van betrokkene en heeft hij een expertiserapport laten opstellen door de psychiater W.M.J. Hassing.
1.4. Mede op basis van het rapport van Hassing van 19 maart 2008 komt Hulst tot de conclusie dat betrokkene meer beperkt is op het gebied van persoonlijk functioneren en sociaal functioneren dan door de verzekeringsarts is vastgesteld. Volgens Hulst zijn de lichamelijke klachten van betrokkene echter niet uit te objectiveren lichamelijke afwijkingen te verklaren. De bezwaarverzekeringsarts heeft op 25 maart 2008 een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld.
1.5. Op basis van de aangepaste FML is door bezwaararbeidsdeskundige M.N.J. Kollaard onderzocht of de aan betrokkene voorgehouden functies onveranderd aan de schatting ten grondslag mogen worden gelegd. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de functieselectie aangepast, maar komt evenals de primaire arbeidsdeskundige tot de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid 45 tot 55% bedraagt.
1.6. Bij besluit van 18 april 2008 (bestreden besluit) is het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. Voorts is in het bestreden besluit bepaald dat de WAO-uitkering met ingang van 19 juni 2008 wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank bepaald dat het beroep van betrokkene tegen de herziening van de WAO-uitkering per 19 juni 2008 niet-ontvankelijk is, op grond van de overweging dat het bestreden besluit in zoverre een primair besluit inhoudt. De rechtbank heeft het beroep, voor zover gericht tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 19 juni 2008, aan appellant doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift.
2.2. De rechtbank acht het beroep van betrokkene, voor zover gericht tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 16 januari 2006 gegrond. De rechtbank oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts niet toereikend heeft gemotiveerd waarom er, in afwijking van het rapport van verzekeringsarts Distelrath en van de door haar opgestelde FML, geen fysieke beperkingen moeten worden aangenomen. Voor aanpassing van de door betrokkene in bezwaar niet bestreden beperkingen is volgens de rechtbank slechts plaats bij evidente medische misslagen of als dankzij nieuwe gegevens blijkt dat het primaire medische oordeel evident onjuist is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de vraagstelling van de bezwaarverzekeringsarts aan de psychiater Hassing onvoldoende is toegesneden op het onderhavige geval. De vraag of de uiteindelijk in de FML van 25 maart 2008 neergelegde beperkingen op psychisch vlak afdoende zijn, is niet aan Hassing voorgelegd, met name niet de vraag of er niet ook een urenbeperking had moeten worden aangenomen.
2.3. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op 16 januari 2006, en draagt appellant op een nieuw besluit op bezwaar te nemen en heeft verder beslissingen gegeven over proceskosten en griffierecht.
3. Het hoger beroep van appellant richt zich uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 januari 2006. Naar de kern genomen, houden de door appellant aangedragen beroepsgronden in dat de rechtbank overspannen eisen aan de medische onderbouwing van het bestreden besluit heeft gesteld. Appellant betoogt dat zijn bezwaarverzekeringsarts minder lichamelijke beperkingen mocht aannemen dan de primaire verzekeringsarts, nu hij toereikend heeft gemotiveerd dat daarvoor een objectieve medische verklaring ontbreekt.
4.1. In zijn beoordeling van het hoger beroep stelt de Raad voorop dat er in dit geval, met betrekking tot de in hoger beroep in geding zijnde datum 16 januari 2006, in bezwaar geen sprake is geweest van een door artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verboden reformatio in peius. De mate van arbeidsongeschiktheid is, ondanks de gewijzigde medische en arbeidskundige grondslag, onveranderd bepaald op 45-55%. Ook de WAO-uitkering is niet aangepast. In afwijking overigens van zowel het door de arbeidsdeskundige als door de bezwaararbeidsdeskundige berekende arbeidsongeschiktheidspercentage, is de uitkering tijdens de periode van 16 januari 2006 tot 19 juni 2008 betaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%.
4.2. Reeds in het licht van het onder 4.1 overwogene, acht de Raad het door de rechtbank gehanteerde uitgangspunt dat de medische grondslag van het bestreden besluit slechts bij evidente fouten in de beoordeling van de primaire verzekeringsarts zou mogen worden aangepast onjuist.
4.3.1. De Raad is van oordeel dat met het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 25 maart 2008, gelet ook op de nadere toelichting als neergelegd in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 17 december 2009, de vaststelling van de belastbaarheid van betrokkene toereikend is gemotiveerd. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig onderzoek verricht. Bij dit onderzoek heeft hij geen objectief vaststelbare lichamelijke oorzaak kunnen vaststellen voor de lichamelijke klachten van betrokkene. Volgens de bezwaarverzekeringsarts passen de klachten goed in het bij betrokkene bestaande depressieve beeld, maar met de (extra) beperkingen die zijn aangenomen op het gebied van persoonlijk en dat van sociaal functioneren is ruimschoots rekening gehouden met de klachten en beperkingen van betrokkene.
4.3.2. De Raad heeft in de gedingstukken en het verhandelde ter zitting geen aanleiding gevonden om aan de juistheid van de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen. Betrokkene heeft geen informatie in het geding gebracht die wijst op het bestaan van meer of andere lichamelijke beperkingen. In de enkele omstandigheid dat de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts afwijken van die van de primaire verzekeringsarts ziet de Raad geen reden om anders te oordelen.
4.4. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts niet gehouden was om de in de FML vast te leggen beperkingen nog ter beoordeling aan de door hem ingeschakelde psychiater Hassing voor te leggen, of dat deze uitdrukkelijk op het punt van de urenbeperking door de bezwaarverzekeringsarts had moeten worden bevraagd. Naar het oordeel van de Raad heeft Hassing zorgvuldig onderzoek verricht en heeft zij daarover op inzichtelijke wijze gerapporteerd. De Raad ziet dan ook geen reden waarom de bezwaarverzekeringsarts zijn conclusies over de psychische belastbaarheid van betrokkene niet mede op Hassings rapport mocht baseren. Het is voorts de specifieke taak van de bezwaarverzekeringsarts om de in een deskundigenrapport neergelegde bevindingen en conclusies te vertalen naar de FML. De gedingstukken en het verhandelde ter zitting geven de Raad geen aanleiding om aan te nemen dat de bezwaarverzekeringsarts op basis van dit rapport meer of andere beperkingen had moeten aannemen.
4.5. De Raad komt tot de conclusie dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
5.1. De rechtbank is niet toegekomen aan een beoordeling van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Gelet op het belang van finale geschilbeslechting, en nu partijen in bezwaar en beroep hun standpunt duidelijk hebben uiteengezet, ziet de Raad aanleiding om dit geschilpunt ook thans te beoordelen.
5.2. De Raad overweegt het volgende.
5.3. Gelet op de door betrokkene aangevoerde beroepsgronden, moet de Raad beoordelen of, uitgaande van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid, de aan betrokkene voorgehouden functies in medisch opzicht geschikt zijn te achten voor hem.
5.4. Voor betrokkene zijn de functies wikkelaar (SBC-code 267050), productiemedewerker confectie (SBC-code 272042) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) geselecteerd.
5.5. Onder verwijzing naar het rapport van bezwaararbeidsdeskundige Kollaard van 16 april 2008, waarin signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van betrokkene afdoende zijn besproken, is de Raad van oordeel dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn te achten voor betrokkene.
6. De Raad komt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit, voor zover daarin is beslist over de aanspraken op WAO-uitkering met ingang van 16 januari 2006, moet ongegrond worden verklaard.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van
artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 18 april 2008, voor zover dat ziet op 16 januari 2006, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en G. der Wiel
en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2011.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.