ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3302
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens onvoldoende duidelijkheid over woonsituatie en financiële positie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag ongegrond heeft verklaard. Het College had eerder besloten om de bijstandsuitkering van appellant in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat appellant onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn woonsituatie en financiële positie. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 26 april 2011 uitspraak gedaan in deze zaak.
De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Hattinga Verschure, heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet in de gemeente waar het College hem als adresloos heeft aangemerkt woonde, maar in een andere gemeente. Hij betwist ook dat hij als zelfstandige heeft gewerkt. De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 28 september 2005 een huurovereenkomst heeft afgesloten voor een bungalow, maar dat hij geen opgave heeft gedaan van deze feiten aan het College. Hierdoor heeft hij zijn inlichtingenverplichting geschonden, wat heeft geleid tot onduidelijkheid over zijn feitelijke woonsituatie.
De Raad heeft geconcludeerd dat het College terecht heeft besloten dat het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet is vast te stellen. De gronden van het hoger beroep die betrekking hebben op de bedrijfsmatige activiteiten van appellant zijn onbesproken gelaten, omdat de eerdere bevindingen al voldoende waren om het hoger beroep af te wijzen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.