ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3172

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5804 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAJONG-uitkering en verzoek om terug te komen van besluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het verzoek om een WAJONG-uitkering werd afgewezen. Appellante had eerder een verzoek ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een besluit van 11 mei 2007, waarin haar aanvraag voor een Wajong-uitkering was afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat er geen nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden waren die een heroverweging van het besluit konden rechtvaardigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 april 2011 uitspraak gedaan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die het Uwv zouden verplichten om terug te komen op het eerdere besluit. De Raad benadrukte dat volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van een verzoeker verwacht mag worden dat hij nieuwe feiten of veranderde omstandigheden vermeldt die een herziening van het besluit rechtvaardigen. Aangezien appellante dit niet had gedaan, kon het verzoek worden afgewezen.

De Raad concludeerde dat de door appellante aangevoerde medische gegevens niet nieuw waren en dat deze geen aanleiding gaven om aan de eerdere beslissing te twijfelen. De Raad wees erop dat de bezwaarverzekeringsarts overtuigend had uiteengezet dat de door appellante genoemde aandoeningen op haar 18e verjaardag niet aanwezig waren of niet tot andere beperkingen hadden geleid. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

09/5804 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 september 2009, 09/1249 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 29 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.E. Teusink, advocaat te Roosendaal, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 25 maart 2011. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Bij besluit van 2 oktober 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 11 mei 2007 ongegrond verklaard. In laatstgenoemd besluit heeft het Uwv geweigerd om aan appellante een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen, omdat appellante op haar 18e verjaardag ([in] 1993) minder dan 25% arbeidsongeschikt was.
1.3. Bij besluit van 31 januari 2008 heeft het Uwv een verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van 11 mei 2007 afgewezen. Per brief van 3 juli 2008 heeft appellante het Uwv opnieuw verzocht om terug te komen van het besluit van
11 mei 2007. Dit verzoek is bij besluit van 2 september 2008 afgewezen. Bij besluit op bezwaar van 20 februari 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 2 september 2008 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de door appellante aan het Uwv verschafte medische gegevens geen nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die terugkomen van het besluit van 11 mei 2007 zouden kunnen rechtvaardigen.
3. In hoger beroep heeft appellante in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep, die erop neerkomen dat er wel voldaan is aan de voorwaarden die artikel 4:6 van de Awb stelt.
4.1. In zijn beoordeling van het hoger beroep stelt de Raad voorop dat naar vaste rechtspraak uit artikel 4:6 van de Awb voortvloeit dat van degene die een bestuursogaan verzoekt om terug te komen van een besluit verlangd kan worden dat hij bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermeldt die dit terugkomen kunnen rechtvaardigen. Worden dergelijke feiten en omstandigheden niet vermeld, dan kan het bestuursorgaan het verzoek afwijzen onder verwijzing naar het eerdere besluit.
4.2.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante geen nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb heeft vermeld bij haar – herhaalde – verzoek om terug te komen van het besluit van 11 mei 2007. Voor zover de door appellante bij haar verzoek vermelde feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van het besluit van 11 mei 2007 nog onbekend waren, zouden zij niet tot een ander besluit hebben geleid als ze wel bekend waren geweest.
4.2.2. Bezwaarverzekeringsarts M.E.J. van Hooff heeft naar het oordeel van de Raad in het rapport van 19 februari 2009 overtuigend uiteengezet dat en waarom de door appellante als nieuw gebleken feit genoemde aandoeningen op 18-jarige leeftijd niet aanwezig waren of niet tot het aannemen van meer of andere beperkingen aanleiding zouden hebben gegeven. Appellante heeft geen medische informatie in het geding gebracht die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de opvatting van Van Hooff. De Raad wijst er verder op dat het in het verzoek vermelde WPW-syndroom al in het besluit op bewaar van 2 oktober 2007, waarbij het besluit van 11 mei 2007 werd gehandhaafd, wordt genoemd.
5. De Raad komt op grond van het hiervoor overwogene tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en G. van der Wiel en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2011.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.
(get.) D.E.P.M. Bary.
TM