[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 10 juli 2009, 08/835 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 april 2011
Namens appellante heeft mr. O.T.J.A. Kicken, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2011. Voor appellante is verschenen mr. Kicken. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. P.C.P. Veldman.
1.1. Voor een uitgebreid overzicht van de voorgeschiedenis van deze zaak verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Appellante heeft een verzoek om schadevergoeding gedaan in verband met de intrekking van haar WAO-uitkering en omdat haar ten onrechte geen starterskrediet is verstrekt. Zij heeft leningen moeten afsluiten en onvoldoende investeringen kunnen doen, zodat zij de prognoses uit het ondernemingsplan niet heeft gehaald.
1.3. Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft het Uwv over het alsnog betaalde starterskrediet de wettelijke rente, berekend op € 9.536,= , vergoed. De intrekking van de
WAO-uitkering staat in rechte vast, zodat ter zake geen sprake is van te vergoeden schade.
1.4. Het Uwv heeft het door appellante tegen dit besluit ingestelde bezwaar bij besluit van 13 mei 2008 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante gegrond verklaard voor wat betreft het verzoek om schadevergoeding als gevolg van de intrekking van de toezegging op 29 maart 2001 inzake het starterskrediet en het bestreden besluit in zoverre vernietigd, het bezwaar ten aanzien van evenvermeld verzoek niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de mondelinge intrekking van de toezegging inzake het starterskrediet een feitelijke handeling is. Van een ter zake genomen besluit is geen sprake. De schade is geclaimd over de jaren 2001 en 2002 en kan dus niet veroorzaakt zijn door het besluit van 3 april 2003. Tegen feitelijk handelen is geen bezwaar of beroep mogelijk, zodat het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Met betrekking tot de intrekking van de WAO-uitkering heeft de rechtbank overwogen dat geen sprake is van een onrechtmatig besluit omdat de intrekking in rechte stand heeft gehouden.
3. In hoger beroep heeft appellante haar in eerste aanleg aangevoerde grieven herhaald en ter zitting nog nader toegelicht. Zij stelt dat wel sprake is van een besluit waardoor schade is ontstaan, zowel ten aanzien van de intrekking van de toezegging op 29 maart 2001 inzake het starterskrediet als ten aanzien van de intrekking van de WAO-uitkering. De schade bestaat uit leningen met rente van kennissen en het niet halen van prognoses.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is de bestuursrechter slechts bevoegd te oordelen over een zelfstandig schadebesluit als de rechter ook bevoegd is te oordelen over de aan dat besluit ten grondslag liggende schadeoorzaak zelf.
4.3. In dit geval is het besluit van 3 april 2003, waarbij het starterskrediet is geweigerd, aan te merken als schadeveroorzakend besluit. Het Uwv is van dit besluit terug gekomen bij zijn besluit op bezwaar van 7 november 2003. Daarbij is het starterskrediet alsnog per 1 juli 2001 verleend. Dat het besluit van 3 april 2003 eerst is genomen nadat de gestelde schade is geleden staat er niet aan in de weg dat dit het schadeveroorzakende besluit is aangezien het besluit ziet op de periode vanaf 1 juli 2001. Dit betekent dat – anders dan de rechtbank heeft aangenomen – wel een schadeveroorzakend besluit valt aan te wijzen. De rechtbank heeft het bezwaar tegen het besluit van 9 oktober 2007 dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
4.4. De Raad zal vervolgens, met toepassing van artikel 27 van de Beroepswet, zelf het bestreden besluit, waarbij het besluit van 9 oktober 2007 is gehandhaafd, beoordelen. Bij dit besluit is de schade die appellante heeft geleden als gevolg van de te late uitbetaling van het starterskrediet, vergoed in de vorm van wettelijke rente.
4.5. Zoals de Raad reeds vaker heeft overwogen (zie bijvoorbeeld LJN ZB1495), dient voor de beantwoording van de vraag of een partij schade lijdt en in welke omvang, zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Ingevolge artikel 6:119 BW bestaat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. Met de vergoeding van de wettelijke rente wordt geacht alle schade, ontstaan door vertraging in de voldoening van een geldsom, te zijn voldaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 17 augustus 1999, LJN AA5045).
4.6. In het onderhavige geval is schade ontstaan doordat het starterskrediet te laat is uitbetaald. Voor vergoeding van deze schade buiten de wettelijke rente om is, gelet op het onder 4.5 overwogene, geen plaats.
5. Met betrekking tot de weigering van het Uwv om schade te vergoeden wegens intrekking van de WAO-uitkering sluit de Raad zich aan bij wat de rechtbank heeft overwogen.
6. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond;
Bepaalt dat de griffier van de Raad het griffierecht van € 110,= aan appellante terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en G. van der Wiel en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2011.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.