het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 maart 2009, 08/4649 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
Datum uitspraak: 19 april 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M. de Boorder, advocaat te ’s-Gravenhage, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2011. Voor appellant is verschenen mr. E.H. Buizert, werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage. Betrokkene is niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene ontving bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Hij woonde volgens zijn opgave op het adres [adres] te [plaatsnaam]. Naar aanleiding van de bevindingen van een huisbezoek op 10 januari 2008 heeft appellant bij besluit van 15 januari 2008, na bezwaar bij besluit van 25 februari 2008 gehandhaafd, de bijstand met ingang van 10 januari 2008 beëindigd (lees: ingetrokken). De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage heeft het beroep tegen het besluit van 25 februari 2008 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van
20 mei 2008 (LJN BD2249) heeft de voorzieningenrechter van de Raad de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, voor zover aangevochten, bevestigd. Daarbij heeft de voorzieningenrechter van de Raad overwogen dat beschikbare onderzoeksgegevens, in het bijzonder de bevindingen van het huisbezoek, zoals neergelegd in het rapport van 10 januari 2008, toereikend zijn voor de conclusie van appellant dat betrokkene ten tijde van belang niet daadwerkelijk woonachtig was op het adres [adres] te [plaatsnaam]. Betrokkene heeft tijdens het huisbezoek niets (kunnen) laten zien wat van hem persoonlijk is zoals bijvoorbeeld zijn kleding, zijn toiletspullen of zijn administratie, waarvoor door hem geen deugdelijke verklaring is gegeven. Verder is de voorzieningenrechter voorbij gegaan aan de grond dat er wel persoonlijke spullen van betrokkene in de woning aanwezig waren doch dat deze in verband met de verhuizing van zijn broer naar zijn woning waren ingepakt. De voorzieningenrechter overwoog dat niet valt in te zien dat de verhuizing van de broer van betrokkene naar de woning van betrokkene het noodzakelijk maakt dat ook betrokkene al zijn persoonlijke spullen inpakt.
1.2. Op 18 maart 2008 heeft betrokkene opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend.
1.3. Bij besluit van 6 mei 2008 heeft appellant die aanvraag afgewezen.
1.4. Bij besluit van 23 juni 2008 heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 6 mei 2008 ongegrond verklaard. Dit besluit berust op de grond dat betrokkene niet heeft aangetoond dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan betrokkene nu wel voor bijstand in aanmerking kan komen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 juni 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, zulks met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten. Die uitspraak berust op het oordeel dat het besluit van 23 juni 2008 in strijd is met de artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat appellant inconsistent heeft gehandeld door de aanvraag af te wijzen op de grond dat betrokkene niet woont op het door hem opgegeven adres, hetgeen niet spoort met het feit dat aan betrokkene per 30 juli 2008 alsnog bijstand is verleend vanwege de omstandigheid dat zijn broer op een ander adres is gaan wonen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Daarbij is aangevoerd dat de voor de beoordeling van dit geding relevante periode zich uitstrekt van de datum van de aanvraag tot en met de datum van het besluit van 6 mei 2008 en dat de rechtbank ten onrechte de gewijzigde omstandigheid van na deze periode bij haar oordeel heeft betrokken. Voorts is wederom aangegeven dat betrokkene niet heeft aangetoond dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan betrokkene nu wel voor bijstand in aanmerking kan komen. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant bij besluit van 20 april 2009, voor zover hier van belang, aan betrokkene over de periode van 18 maart 2008 tot en met 29 juli 2008 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10% in verband met medebewoning.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van 20 mei 2008 staat onherroepelijk vast dat betrokkene de inlichtingenverplichting niet is nagekomen nu hij geen duidelijkheid heeft verschaft omtrent zijn woonsituatie, dat als gevolg hiervan het recht op bijstand met ingang van 10 januari 2008 niet kan worden vastgesteld en dat de bijstand met ingang van die datum is ingetrokken.
4.2. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen ligt het, indien een periodieke bijstandsuitkering is beëindigd of ingetrokken, of indien een eerdere aanvraag is afgewezen, in geval van een aanvraag gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging in de omstandigheden in die zin dat hij nu wel voldoet aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. Met appellant is de Raad van oordeel dat (gewijzigde) omstandigheden van na de voor de beoordeling van dit geding relevante periode, welke loopt van 18 maart 2008 tot en met 6 mei 2008, bij de beoordeling van de aanvraag buiten beschouwing blijven. Het hoger beroep slaagt dan ook, zodat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven.
4.3. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad beoordelen of betrokkene heeft aangetoond dat er sprake is van een wijziging in de omstandigheden als bedoeld in 4.2.
4.4. De Raad is van oordeel dat betrokkene daarin niet is geslaagd. Tijdens het intakegesprek op 3 april 2008 heeft betrokkene, nadat hem gevraagd is of er zich ten opzichte van de intrekking per 10 januari 2008 wijzigingen zijn opgetreden, verklaard dat er niets gewijzigd is in zijn persoonlijke woonsituatie. De op schrift gestelde verklaring is door appellant ondertekend. De gemachtigde van betrokkene heeft op 3 april 2008 per fax deze verklaring “aangevuld”, in die zin dat betrokkene verklaart dat de woning op de datum van aanvraag geheel is ingericht en dat de tassen en dozen die op
10 januari 2008 zijn aangetroffen zijn uitgepakt waardoor zijn kleding, toiletspullen, enzovoorts weer tevoorschijn zijn gekomen. De Raad kent aan de fax van de gemachtigde niet die betekenis toe die betrokkene daaraan gehecht wil zien. Ten eerste heeft de gemachtigde niet uit eigen waarneming vastgesteld dat de woning is ingericht en dat de dozen en tassen zijn uitgepakt. Verder wordt niet uitdrukkelijk teruggekomen van de eerste verklaring van betrokkene, er wordt immers gesproken van een aanvulling op die verklaring. Wel is er een wezenlijke discrepantie tussen beide verklaringen waarvoor geen verklaring is gegeven. Er is derhalve geen aanleiding om betrokkene niet te houden aan zijn eigen verklaring, temeer daar er geen begin van bewijs is ter ondersteuning van de stelling van betrokkene dat er wel sprake is van gewijzigde omstandigheden. Naar het oordeel van de Raad heeft appellant de aanvraag van betrokkene derhalve terecht afgewezen.
4.5. Uit het overwogene onder 4.4 vloeit voort dat het beroep alsnog ongegrond moet worden verklaard. Het besluit van
20 april 2009 dient, omdat daaraan de grondslag is komen te ontvallen, te worden vernietigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond;
Vernietigt het besluit van 20 april 2009.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.J.A. Kooijman en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.