ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2805

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4132 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering na rechterlijke uitspraak

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. Appellant ontving sinds 16 oktober 2003 bijstand, maar deze werd per 15 juli 2006 beëindigd. Op 8 november 2007 trok het College de bijstand met terugwerkende kracht in vanaf 1 april 2004, omdat appellant zijn verblijfplaats niet had gemeld. Het College vorderde ook de kosten van bijstand terug over de periode van 1 april 2004 tot en met 14 juli 2006, wat een bedrag van € 25.283,62 betrof. Appellant ging in beroep tegen deze besluiten, en de rechtbank Amsterdam verklaarde op 2 december 2008 het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 19 mei 2008 en oordeelde dat het College niet bevoegd was om de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken voor de periode vóór 1 augustus 2004.

Na deze uitspraak heeft het College op 20 januari 2009 een nieuw besluit genomen, waarin de bijstand van appellant met ingang van 1 augustus 2004 werd ingetrokken en de kosten van bijstand over de periode van 1 augustus 2004 tot en met 14 juni 2006 tot een bedrag van € 21.330,79 werden teruggevorderd. Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank die het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank van 2 december 2008 in rechte onaantastbaar was, wat betekende dat het College de uitspraak correct had uitgevoerd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het hoger beroep van appellant af, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/4132 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2009, 09/881 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. dr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2011. Voor appellant is mr. dr. Dayala verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Koppen, werkzaam bij de gemeente Hilversum.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving van het College bijstand naar de norm voor een alleenstaande sedert 16 oktober 2003. Bij besluit van 16 augustus 2006 heeft het College de bijstand met ingang van 15 juli 2006 beëindigd.
1.2. Bij besluit van 8 november 2007 heeft het College de bijstand met ingang van 1 april 2004 ingetrokken op de grond dat appellant zonder daarvan bij het College melding te hebben gemaakt zijn vaste verblijfplaats heeft in de [gemeente] op de [adres 1]. Bij besluit van eveneens 8 november 2007 heeft het College de kosten van bijstand over de periode van 1 april 2004 tot en met 14 juli 2006 tot een bedrag van € 25.283,62 van appellant teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 19 mei 2008 heeft het College de bezwaren tegen de besluiten van 8 november 2007 ongegrond verklaard.
1.4. Bij uitspraak van 2 december 2008, 08/2689 heeft de rechtbank Amsterdam het beroep tegen het besluit van 19 mei 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het College opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet aannemelijk is dat appellant reeds met ingang van 1 april 2004 woonplaats in [gemeente] had. Wel bestaat voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt dat appellant in [gemeente] woont vanaf 1 augustus 2004. De rechtbank heeft geoordeeld dat het College niet bevoegd is de bijstand van appellant met ingang van 1 april 2004 in te trekken, maar wel met ingang van 1 augustus 2004. De rechtbank heeft ten slotte geoordeeld dat het College niet bevoegd is om de bijstand vanaf 1 april 2004 tot en met 14 juni 2006 terug te vorderen. Tegen deze uitspraak hebben partijen geen rechtsmiddelen aangewend.
1.5. Bij besluit van 20 januari 2009 heeft het College uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 2 december 2008 en een nieuw besluit op bezwaar genomen. Daarbij heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 1 augustus 2004 ingetrokken en de kosten van bijstand over de periode van 1 augustus 2004 tot en met 14 juni 2006 tot een bedrag van € 21.330,79 van appellant teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 20 januari 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat de onder 1.4 genoemde uitspraak van de rechtbank van 2 december 2008, nu partijen daartegen geen hoger beroep hebben ingesteld, in rechte onaantastbaar is. Dat betekent tevens dat moet worden uitgegaan van formele rechtskracht van het door de rechtbank in die uitspraak neergelegde oordeel over de haar voorgelegde geschilpunten en de daartoe door de rechtbank gebezigde overwegingen, voor zover deze uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn gegeven.
4.2. In het onderhavige geding ligt daarom slechts ter beoordeling voor of het College met het besluit van 20 januari 2009 een juiste uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 2 december 2008. De beroepsgrond dat niet aannemelijk is dat appellant vanaf 1 augustus 2004 woonplaats heeft in [gemeente] en dat het College niet bevoegd is tot intrekking van de bijstand met ingang van die datum laat de Raad buiten bespreking. Daaromtrent heeft de rechtbank in zijn uitspraak van 2 december 2008 immers uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven.
4.3. Nu, gelet op het verhandelde ter zitting, appellant geen andere beroepsgronden tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, treft het hoger beroep geen doel, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.J.A. Kooijman en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) R.L.G. Boot.
HD