ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2708

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/3857 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de WW-uitkering en de vaststelling van de eerste werkloosheidsdag

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de hoogte van de WW-uitkering van appellant en de vaststelling van zijn eerste werkloosheidsdag. Appellant had op 16 november 2009 een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering, welke door het Uwv bij besluit van 3 december 2009 werd goedgekeurd met een dagloon van € 59,51. Appellant was het niet eens met de vaststelling dat zijn eerste werkloosheidsdag op donderdag 19 november 2009 viel, en stelde dat hij recht had op een uitkering vanaf woensdag 18 november 2009. Hij voerde aan dat zijn vaste vrije dag op donderdag viel en dat het Uwv ten onrechte had aangenomen dat hij op woensdagen niet werkte.

De rechtbank Breda verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de eerste werkloosheidsdag op donderdag viel. De rechtbank baseerde deze beslissing op een e-mail van WerkNu, waaruit bleek dat de vrije dag van appellant was veranderd naar woensdag. Appellant had geen bewijs geleverd dat deze wijziging niet correct was. De rechtbank oordeelde ook dat het dagloon correct was berekend volgens de relevante wetgeving.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant op juiste wijze had besproken en gemotiveerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe gezichtspunten waren gepresenteerd die de eerdere beslissing konden weerleggen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/3857 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 21 juni 2010, 10/760 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2011.
Voor appellant is verschenen mr. Gulickx. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.W.L. Clemens.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Naar aanleiding van de aanvraag van appellant van 16 november 2009 om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft het Uwv hem bij besluit van 3 december 2009 een WW-uitkering toegekend met ingang van 19 november 2009. Daarbij is voorts vastgesteld dat de hoogte van de uitkering wordt gebaseerd op een dagloon van € 59,51.
1.2. Het Uwv heeft het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar bij besluit van 9 februari 2010 ongegrond verklaard.
2.1. In beroep heeft appellant aangevoerd dat hij met ingang van 18 november 2009 recht heeft op een WW-uitkering. Het dienstverband van 32 uur per week liep tot en met 17 november 2009, zodat de eerste werkloosheidsdag valt op woensdag 18 november 2009. Het Uwv gaat er ten onrechte vanuit dat hij op woensdagen gewoonlijk geen arbeid verrichtte. De vrije dag was uitwisselbaar en doorgaans op donderdag gelegen. Verder heeft appellant aangevoerd dat het dagloon te laag is vastgesteld omdat het Uwv bij de berekening ten onrechte is uitgegaan van 150 dagen in plaats van 118 gewerkte dagen.
2.2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 9 februari 2010 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank de eerste werkloosheidsdag terecht bepaald op donderdag 19 november 2009. Daartoe is overwogen dat uit een e-mail van 5 februari 2010 van WerkNu is gebleken dat de bij indiensttreding afgesproken vrije dag op de donderdag nadien is veranderd in de woensdag in verband met gezinsomstandigheden, en appellant vanaf 23 september 2009 op presentielijsten staat met zijn vrije dag op de woensdag. Nu appellant geen tegenbewijs heeft geleverd, is het Uwv terecht uitgegaan van de woensdag als vaste vrije dag. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat het dagloon correct is berekend ingevolge het bepaalde in artikel 45 van de WW en artikel 6 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: Besluit). Overwogen is dat het bij de toepassing van artikel 6 van het Besluit niet om het aantal gewerkte dagen gaat maar om het aantal dagloondagen, zijnde de maandag tot en met de vrijdag. De aan de orde zijnde periode omvat 150 dagloondagen. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat niet gebleken is van strijd met het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel.
3.1. In hoger beroep heeft appellant volstaan met een herhaling van hetgeen door hem reeds in beroep is aangevoerd. Nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht. De Raad is van oordeel dat de rechtbank die gronden op juiste wijze heeft besproken en op juiste wijze heeft gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank.
3.2. De Raad voegt daar nog aan toe dat appellant in zijn aanvraag van 16 november 2009 om toekenning van een WW-uitkering heeft opgegeven dat op de woensdag door hem niet wordt gewerkt. Verder merkt de Raad, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 29 mei 2008, LJN BD3213, op dat het bij de toepassing van artikel 6 van het Besluit gaat om het aantal dagloondagen vanaf de start van de werkzaamheden tot en met de einddatum van het refertejaar en het daarbij niet van belang is dat niet op alle dagloondagen is gewerkt.
4. Uit hetgeen onder 3.1 en 3.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en G. van der Wiel en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2011.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.
(get.) T.J. van der Torn.
EK