ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2327

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4256 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Alkmaar. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het besluit van het Uwv op een deugdelijke medische grondslag was gebaseerd en had het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Appellante stelde in hoger beroep dat haar beperkingen waren onderschat en dat de rapportage van de psychiater J. Groenendijk te beperkt was geïnterpreteerd. Ze voerde aan dat ze niet in staat was om de geduide functies te vervullen, onder andere omdat ze niet zelfstandig gebruik kon maken van openbaar vervoer. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat appellante in bezwaar, beroep en hoger beroep geen objectieve medische onderbouwing had gegeven voor haar standpunten. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante in staat werd geacht om te werken, zij het niet meer dan 15 uur per week.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 april 2011, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak bevestigde voor zover deze was aangevochten. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

10/4256 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 1 juli 2010, 09/276 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. K.U.J. Hopman, advocaat te Alkmaar.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2011. Appellante is verschenen bij gemachtigde mr. Hopman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 7 februari 2008 heeft het Uwv geweigerd om aan appellante met ingang van 22 februari 2007 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toe te kennen omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2. Bij besluit van 9 december 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 februari 2008 ongegrond verklaard.
2.1. In beroep heeft appellante te kennen gegeven dat haar beperkingen zijn onderschat en dat de rapportage van de door de bezwaarverzekeringsarts ingeschakelde psychiater J. Groenendijk door verweerder te beperkt is geïnterpreteerd. Voorts heeft appellante gesteld dat zij niet in staat is tot het verrichten van de geduide functies omdat zij niet zelfstandig gebruik kan maken van openbaar vervoer.
2.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het besluit van 9 december 2008 op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. De rechtbank ziet geen reden voor twijfel aan de door de bezwaarverzekeringsarts opgestelde Functionele mogelijkhedenlijst (FML) en volgt appellante niet in haar standpunt dat het rapport van psychiater Groenendijk te beperkt is geïnterpreteerd. De rechtbank is van oordeel dat met de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van 3 december 2008 en 3 maart 2009 alsmede de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 8 april 2010 genoegzaam is gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn. Nu evenwel eerst in beroep een sluitende CBBS-motivering is gegeven heeft de rechtbank het besluit van 9 december 2008 vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen.
3. In hoger beroep heeft appellante zich gekeerd tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen door de rechtbank en, evenals in bezwaar en beroep, gesteld dat uit de rapportage van psychiater Groenendijk meer beperkingen voortvloeien dan in de FML zijn vermeld en dat zij derhalve niet in staat is de geduide functies te verrichten. Ter zitting heeft appellante nog aangevoerd dat zij niet in staat is hele dagen te werken.
4. De Raad stelt vast dat appellante in bezwaar, beroep en in hoger beroep geen objectief medische onderbouwing heeft gegeven van haar standpunten. De Raad ziet geen redenen om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne. Met betrekking tot de stelling van appellante dat zij niet in staat is hele dagen te werken overweegt de Raad dat appellante hier door het Uwv wel toe in staat wordt geacht maar dat zij - gelet op het feit dat zij in haar eigen werk 15 uur per week werkte - in de praktijk niet meer dan die 15 uur per week hoeft te werken. Een eventueel vervoersprobleem kan zonodig worden ondervangen door een door het Uwv te verstrekken vervoersvoorziening.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en G. van der Wiel en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van T. J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2011.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.
(get.) T. J. van der Torn.
NW