ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2326

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4140 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische geschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die in eerste instantie door de rechtbank Amsterdam op 10 juni 2010 in het ongelijk is gesteld met betrekking tot haar aanvraag voor een WIA-uitkering. Appellante, die als schoonmaakster werkte, is sinds 21 september 2006 arbeidsongeschikt door lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv op 12 mei 2009.

In hoger beroep heeft appellante dezelfde gronden aangevoerd als in de eerdere procedure. De Centrale Raad van Beroep heeft de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts in overweging genomen, die stelde dat de internist Mulder geen onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat appellante volledig afgekeurd zou moeten worden. De Raad concludeert dat, hoewel appellante medische beperkingen heeft, er geen reden is om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag liggen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de aangevoerde gronden van appellante niet slagen. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de overwegingen van de rechtbank onderschrijven en de aangevallen uitspraak bevestigen.

Uitspraak

10/4140 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2010, 09/2623 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Stap, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2011. Appellante is niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen A. Anandbahadoer.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante was werkzaam als schoonmaakster voor 20 uur per week. Zij is uitgevallen op 21 september 2006 wegens lichamelijke en psychische klachten.
2. Bij besluit van 10 december 2008 heeft het Uwv geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering omdat zij per 18 september 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
3. Bij besluit van 12 mei 2009 is het bezwaar tegen het besluit van 10 december 2008 ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 12 mei 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 7 april 2009 en is van oordeel dat het besluit van 12 mei 2009 voldoende zorgvuldig is voorbereid en op een deugdelijke medische grondslag berust. Appellante heeft haar stelling dat de bezwaarverzekeringsarts haar beperkingen heeft onderschat niet onderbouwd. Evenmin heeft zij onderbouwd dat zij lijdt aan chronische spannings- en depressieve klachten en niet - zoals de bezwaarverzekeringsarts heeft vastgesteld - aan een milde aanpassingsstoornis. Daarnaast heeft appellante ook niet aangetoond dat zij last heeft van concentratiestoornissen en dat de medicijnen die ze gebruikt haar functioneren negatief beïnvloeden. Anders dan appellante stelt, heeft de bezwaarverzekeringsarts haar niet geschikt geacht voor haar eigen werk.
Met betrekking tot de arbeidskundige gronden die ter zitting zijn ingebracht heeft de rechtbank geoordeeld dat nu deze niet zijn op te vatten als aanvulling op de in beroep aangevoerde gronden tegen de medische beoordeling en de daarbij vastgestelde beperkingen, deze niet tijdig zijn ingebracht en daarom vanwege strijd met de goede procesorde door de rechtbank worden gepasseerd.
5.1. Appellante heeft zich niet met de ongegrondverklaring van het beroep kunnen verenigen en heeft in hoger beroep aangevoerd dat ze veel lichamelijke en psychische klachten heeft. Door die klachten is zij niet in staat haar eigen werk als schoonmaakster te verrichten. Appellantes behandelend internist dr. J.W. Mulder steunt appellante in haar verzoek om een volledige afkeuring. Appellante verwijst naar een brief van deze internist van 5 juli 2010.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat appellante niet heeft onderbouwd dat er sprake is van chronische spannings- en depressieve klachten, dat zij last heeft van concentratiestoornissen en dat de medicijnen die zij gebruikt haar functioneren negatief beïnvloeden. De rechtbank heeft ten onrechte geen aanleiding gezien te twijfelen aan de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts. De aangevallen uitspraak is derhalve onzorgvuldig en/of onvoldoende gemotiveerd en daardoor in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Voorts heeft appellante aangevoerd dat de geduide functies niet passend zijn omdat ze haar belastbaarheid overschrijden.
5.2. Het Uwv heeft een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 27 augustus 2010 ingediend. De bezwaarverzekeringsarts heeft gesteld dat het onbegrijpelijk is dat de internist Mulder heeft geschreven dat hij “op grond van het bovenstaande appellantes verzoek voor een volledige afkeuring kan ondersteunen”. Mulder heeft namelijk ook in dezelfde brief geschreven dat appellante onder halfjaarlijkse controle staat en dat slechts de TSH waarde was verhoogd. Mulder heeft geen enkele motivering gegeven waarom appellante volledig afgekeurd zou moeten worden, los van het feit dat een internist als behandelaar zich hierover niet dient uit te spreken. De bezwaarverzekeringsarts heeft Mulder bevraagd en Mulder heeft aangegeven dat hij wel achter appellantes verzoek staat omdat hij denkt dat zij met haar klachten niet tot arbeid in staat is en dat omscholing moeilijk voor haar zal zijn. Objectief gezien zou zij echter passend werk moeten kunnen verrichten.
6.1. De Raad overweegt als volgt. De gronden die appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht zijn in essentie dezelfde als die in beroep zijn aangevoerd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat die gronden niet slagen. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank zoals die zijn weergegeven in de aangevallen uitspraak en onderschrijft deze overwegingen geheel.
De Raad voegt hieraan toe dat, uitgaande van de juistheid van de gestelde medische beperkingen voor het verrichten van arbeid, hij geen grond aanwezig acht voor het oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht ongeschikt zijn.
6.2. Met betrekking tot de brief van internist Mulder overweegt de Raad dat met de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 27 augustus 2010 duidelijk is geworden in welk licht de stelling van Mulder dat hij appellantes verzoek voor een volledige afkeuring kan ondersteunen, bezien moet worden. De Raad kan aan deze stelling dan ook niet de waarde toekennen, die appellante daaraan wenst toe te kennen.
7. Uit de overwegingen 6.1 en 6.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en G. van der Wiel en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2011.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.
(get.) T.J. van der Torn.
NW