ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2326
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische geschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die in eerste instantie door de rechtbank Amsterdam op 10 juni 2010 in het ongelijk is gesteld met betrekking tot haar aanvraag voor een WIA-uitkering. Appellante, die als schoonmaakster werkte, is sinds 21 september 2006 arbeidsongeschikt door lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv op 12 mei 2009.
In hoger beroep heeft appellante dezelfde gronden aangevoerd als in de eerdere procedure. De Centrale Raad van Beroep heeft de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts in overweging genomen, die stelde dat de internist Mulder geen onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat appellante volledig afgekeurd zou moeten worden. De Raad concludeert dat, hoewel appellante medische beperkingen heeft, er geen reden is om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag liggen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de aangevoerde gronden van appellante niet slagen. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de overwegingen van de rechtbank onderschrijven en de aangevallen uitspraak bevestigen.