ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2318

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3366 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-uitkering en opleidingseisen voor administratief medewerker

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 mei 2010. De rechtbank had het beroep van betrokkene, die een WGA-uitkering ontving, gegrond verklaard en het besluit van appellant vernietigd. Appellant had de WGA-uitkering van betrokkene vastgesteld op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35-80%, maar de rechtbank oordeelde dat de functie van administratief medewerker (beginnend) niet geschikt was voor betrokkene, omdat hij niet beschikte over het vereiste VMBO-diploma in de administratieve richting. Betrokkene had een VBO-metaaldiploma, wat volgens de rechtbank niet voldeed aan de eisen voor de functie.

Tijdens de zitting op 11 maart 2011 heeft appellant zijn standpunt verdedigd, bijgestaan door mr. F.H.M.A. Swarts, terwijl betrokkene werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. L.J. van der Veen. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van beide partijen gehoord en de relevante documenten bestudeerd. De Raad concludeert dat de functie-eisen zoals vermeld in het CBBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) correct zijn en dat het VBO-diploma van betrokkene gelijkgesteld kan worden aan het vereiste VMBO-diploma. De Raad oordeelt dat de functie van administratief medewerker (beginnend) geschikt is voor betrokkene, ondanks de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep ongegrond. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, onder leiding van voorzitter I.M.J. Hilhorst-Hagen, en is openbaar uitgesproken op 22 april 2011.

Uitspraak

10/3366 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 mei 2010, 09/1698 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 22 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2011. Voor appellant is verschenen mr. F.H.M.A. Swarts. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. L.J. van der Veen, advocaat te Groningen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 27 februari 2009 heeft appellant de aan betrokkene toegekende WGA-uitkering onveranderd vastgesteld naar een arbeidsongeschiktheid van 35-80%.
1.2. Bij besluit van 16 juli 2009 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 27 februari 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 juli 2009 gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Aan appellant is de opdracht gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en er zijn beslissingen genomen inzake griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft overwogen dat - voor zover van belang - de aan de schatting ten grondslag gelegde functie van administratief medewerker (beginnend) bij een orthopedisch instrumentenmakerij (SBC 315090) niet geschikt is voor betrokkene omdat hij niet beschikt over het voor die functie vereiste diploma VMBO, beroepsgericht. Betrokkene heeft een diploma VBO-metaal. Met het vervallen van deze functie resteren er te weinig functies om de schatting op te baseren.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat in 1999 het schoolsysteem is gereorganiseerd. Voor iedereen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering die geschoold is in het oude systeem dient de arbeidsdeskundige bij de functieduiding een vertaalslag te maken. Het VBO bestaat niet meer en heet nu VMBO. Het VMBO bestaat uit vier leerwegen, te weten de theoretische leerweg, de gemengde leerweg, de kader beroepsgerichte leerweg en de basis beroepsgerichte leerweg.
In de betreffende functie wordt gevraagd ‘beroepsgericht’ en het betreft een administratieve functie. De rechtbank trekt de conclusie dat de beroepsrichting administratief dient te zijn. Naar de mening van appellant klopt dat niet. Zou dit wel zo zijn, dan zou de arbeidsdeskundige analist dit expliciet genoemd hebben en dit is niet gebeurd. Op de CBBS uitdraai is dan ook te zien dat de opleidingsrichting ‘algemeen’ is. De functie-eis is dus een diploma VMBO, beroepsgericht, waarbij geen eisen zijn gesteld aan de beroepsrichting.
Tevens heeft appellant naar voren gebracht dat betrokkene aanmerkelijk meer opleidingen succesvol heeft afgesloten dan hij in zijn ‘aanvraag WIA’ heeft vermeld. Zo beschikt hij over een diploma Voortgezette opleiding leerlingwezen, hetgeen een hoger niveau is dan het door betrokkene vermelde diploma VBO-metaal.
4. Betrokkene heeft in verweer de tekst van een vacature voor een soortgelijke functie (administratief medewerker bij OIM Orthopedie) ingebracht. Uit de tekst en de verklaring van een HR-adviseur van dat bedrijf blijkt volgens hem zonder meer dat voor de functie administratief medewerker een diploma VMBO wordt gevraagd in de administratieve richting. Aangenomen mag worden dat voor de functie beginnend administratief medewerker ook een administratieve beroepsrichting wordt gevraagd.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2.1. Uit de informatie van de bezwaararbeidsdeskundige in haar rapportage van 30 juni 2010, en de daarbij behorende bijlagen, blijkt genoegzaam dat in de functie administratief medewerker (beginnend) bij een orthopedisch instrumentenmakerij (SBC 315090) wordt gevraagd om diploma VMBO met een beroepsgerichte leerweg. Binnen die opleiding worden geen eisen gesteld aan de richting, nu blijkens de functiebeschrijving bij richting “algemeen” staat.
5.2.2. Vervolgens ziet de Raad zich gesteld voor de vraag of het VBO-diploma, waarover betrokkene beschikt, kan worden gelijk gesteld met een VMBO-diploma beroepsgericht. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe dat het in de functie gevraagde diploma de laagste is van de vier leerwegen binnen het VMBO. Een VMBO-diploma in deze leerweg geeft toegang tot een MBO-opleiding, niveau 2, waarover betrokkene, gezien zijn verdere opleidingen, zeker beschikt. De functie administratief medewerker (beginnend) bij een orthopedisch instrumentenmakerij (SBC 315090) is derhalve geschikt voor betrokkene.
5.3. De stelling van betrokkene dat betwijfeld moet worden of de opleidingseisen zoals deze in het CBBS staan voor deze betreffende functie juist zijn, kan niet slagen. Voor zover betrokkene hiermee heeft bedoeld te stellen dat de weergave van de functiegegevens onjuist is, wijst de Raad op zijn vaste jurisprudentie, waaronder de uitspraak van 8 augustus 2006 (LJN AY6390), dat in beginsel wordt uitgegaan van de juistheid van aan het CBBS ontleende gegevens. De door betrokkene ingebrachte tekst van een vacature geeft de Raad geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de functiegegevens reeds omdat de vacature niet ziet op een beginnend administratief medewerker.
6. Uit 5.2 en 5.3 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en het inleidend beroep wordt ongegrond verklaard.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en G. van der Wiel en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2011.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.
(get.) T.J. van der Torn
KR