ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1355 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsverhouding tussen betrokkene en appellante in het kader van correctienota’s en boetenota’s

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had correctienota’s en boetenota’s vastgesteld over de jaren 2003, 2004 en 2005, omdat de werkzaamheden van betrokkene voor appellante als verricht in een arbeidsverhouding werden beschouwd. Appellante, vertegenwoordigd door belastingadviseur P.J.M. Bohnenn, stelde dat betrokkene als zelfstandige werkte en voerde aan dat zij debiteurenrisico liep en zich kon laten vervangen. De rechtbank oordeelde echter dat betrokkene niet als zelfstandige kon worden aangemerkt, omdat zij geen andere opdrachtgevers had en niet beschikte over een VAR-WUO of VAR-DGA. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante niet nieuw waren en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de werkzaamheden van betrokkene in een (fictieve) dienstbetrekking waren verricht. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/1355 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[naam appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 15 januari 2010, 09/104 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft P.J.M. Bohnenn, belastingadviseur te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2011. Appellante werd vertegenwoordigd door Bohnenn. Het Uwv was, zoals tevoren bericht, niet vertegenwoordigd.
II. OVERWEGINGEN
1.1. [naam betrokkene] (betrokkene) heeft in de jaren 2003, 2004 en 2005 voor appellante werkzaamheden verricht. Op de facturen over die jaren heeft zij vermeld: administratieve werkzaamheden of administratieve werkzaamheden en magazijn.
1.2. Bij besluiten van 26 september 2008 heeft het Uwv ten laste van appellante correctienota’s vastgesteld over de jaren 2003, 2004 en 2005. Op dezelfde datum heeft het Uwv boetenota’s opgelegd over die jaren.
1.3. De hiertegen ingediende bezwaren heeft het Uwv bij besluit van 28 november 2008 (bestreden besluit) gegrond verklaard, voor wat betreft de hoogte van de correcties en van de boetes. Het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd dat de door betrokkene voor appellante verrichte werkzaamheden zijn te beschouwen als verricht in een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder d, van de ZW, de WW en de WAO in verbinding met artikel 5 van het Koninklijk Besluit van 24 december 1986, Staatsblad 1986, 655 (KB).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat tussen partijen vast staat dat de arbeidsverhouding voldoet aan de in artikel 5 van het KB genoemde voorwaarden. De vraag of betrokkene de werkzaamheden voor appellante als zelfstandige heeft verricht, heeft de rechtbank ontkennend beantwoord. Daarvoor heeft zij van belang geacht dat betrokkene vele uren voor appellante werkzaam was, dat zij geen andere opdrachtgevers voor dit soort werkzaamheden had en geen reclame maakte alsmede dat betrokkene niet beschikte over een VAR-WUO of VAR-DGA.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat betrokkene wel degelijk als zelfstandige werkzaam was. Zij heeft er op gewezen dat betrokkene debiteurenrisico liep, zich kon laten vervangen en pas ultimo het jaar de werkzaamheden factureerde. De belastingdienst heeft betrokkene altijd als zelfstandige beschouwd. Ten slotte is aangegeven dat zij ook schoonmaakproducten leverde aan appellante, hetgeen voor een werknemer niet gebruikelijk is.
4.1. Tussen partijen is in geschil of de door betrokkene voor appellante verrichte werkzaamheden zijn verricht als zelfstandige. De Raad overweegt ter zake als volgt.
4.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in wezen een herhaling van hetgeen zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De Raad ziet geen reden hier anders over te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan en maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne.
4.3. De stelling van appellante dat betrokkene ook producten aan haar leverde en daarom als zelfstandige moet worden aangemerkt, slaagt evenmin. Wat er ook zij van de juistheid van die stelling – uit de in het dossier aanwezige facturen blijkt hiervan niet –, dit maakt niet dat de door betrokkene voor appellante verrichte administratieve werkzaamheden niet in een (fictieve) dienstbetrekking zijn verricht. Betrokkene kan immers naast de in geding zijnde werkzaamheden andere werkzaamheden voor appellante hebben verricht, ook in de hoedanigheid van zelfstandige.
5. Het hoger beroep slaagt niet.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en G. van der Wiel en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2011.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.
(get.) T.J. van der Torn.
JL