ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1720
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.A.J. van den Hurk
- H.G. Rottier
- B.W.N. de Waard
- Rechtspraak.nl
Herziening van WW-uitkering en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering met boete
In deze zaak gaat het om de herziening van de WW-uitkering van appellant, die van 16 november 2006 tot en met 15 oktober 2007 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving. Appellant heeft gedurende deze periode op zijn werkbriefjes aangegeven niet te hebben gewerkt, terwijl uit informatie van zijn werkgever bleek dat hij in die periode wel degelijk werkzaamheden had verricht. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft daarop besloten de WW-uitkering van appellant te herzien over de periode van 20 november 2006 tot en met 14 oktober 2007 en heeft de onverschuldigd betaalde uitkering van € 3.048,19 teruggevorderd. Tevens is er een boete van € 310,-- opgelegd wegens het schenden van de inlichtingenplicht.
De rechtbank Haarlem heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij het standpunt van het Uwv werd onderschreven dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Appellant heeft in hoger beroep dit oordeel bestreden en aangevoerd dat hij erop mocht vertrouwen dat hij op zijn werkbriefjes niet hoefde in te vullen dat hij voor 30% werkte. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij de gewerkte uren op de werkbriefjes moest opgeven. De Raad heeft vastgesteld dat de opgelegde boete van € 310,-- een evenredige sanctie is, gezien de ernst van de overtreding.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om de oordelen van de rechtbank voor onjuist te houden, en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onjuist is ingelicht door medewerkers van het Uwv.