ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0931
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een WAJONG-uitkering op basis van onterecht toegepaste wetgeving
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAJONG-uitkering aan appellante, die op 12 februari 2009 een aanvraag indiende. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag aanvankelijk, maar na bezwaar werd de aanvraag inhoudelijk beoordeeld. De rechtbank Zwolle-Lelystad oordeelde dat het Uwv ten onrechte de WAJONG had toegepast, aangezien deze wet in de relevante periode nog niet in werking was getreden. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag beoordeeld moest worden onder de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, die stelden dat er geen bewijs was van disfunctioneren of beperkingen als gevolg van ziekte op de relevante leeftijd van 17/18 jaar.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het niet inroepen van medische zorg op jonge leeftijd juist deel uitmaakte van haar ziektebeeld. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter het oordeel van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat de onduidelijkheden die voortvloeien uit de late aanvraag voor rekening van appellante komen. De Raad was van mening dat het feit dat de problematiek van appellante waarschijnlijk al aanwezig was op haar 17e/18e jaar, niet automatisch betekent dat er in die periode sprake was van arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en F.J.L. Pennings als leden, in aanwezigheid van griffier D.E.P.M. Bary.