ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0931

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4525 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WAJONG-uitkering op basis van onterecht toegepaste wetgeving

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAJONG-uitkering aan appellante, die op 12 februari 2009 een aanvraag indiende. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag aanvankelijk, maar na bezwaar werd de aanvraag inhoudelijk beoordeeld. De rechtbank Zwolle-Lelystad oordeelde dat het Uwv ten onrechte de WAJONG had toegepast, aangezien deze wet in de relevante periode nog niet in werking was getreden. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag beoordeeld moest worden onder de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, die stelden dat er geen bewijs was van disfunctioneren of beperkingen als gevolg van ziekte op de relevante leeftijd van 17/18 jaar.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het niet inroepen van medische zorg op jonge leeftijd juist deel uitmaakte van haar ziektebeeld. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter het oordeel van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat de onduidelijkheden die voortvloeien uit de late aanvraag voor rekening van appellante komen. De Raad was van mening dat het feit dat de problematiek van appellante waarschijnlijk al aanwezig was op haar 17e/18e jaar, niet automatisch betekent dat er in die periode sprake was van arbeidsongeschiktheid.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en F.J.L. Pennings als leden, in aanwezigheid van griffier D.E.P.M. Bary.

Uitspraak

10/4525 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 juli 2010, 10/70 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Eskes, advocaat te Almere, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Eskes voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante, geboren op 16 augustus 1960, heeft op 12 februari 2009 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij besluit van 21 juli 2009 heeft het Uwv geweigerd deze aanvraag in behandeling te nemen. Na bezwaar van appellante is de aanvraag evenwel alsnog inhoudelijk beoordeeld. Bij beslissing op bezwaar van 18 december 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv appellante een Wajong-uitkering geweigerd op de grond dat niet kan worden aangetoond dat bij appellante op 17/18-jarige leeftijd sprake was van disfunctioneren en beperkingen als gevolg van ziekte.
2.1. De rechtbank heeft in de eerste plaats overwogen dat het Uwv zijn besluit ten onrechte had gebaseerd op de bepalingen van de Wajong, nu deze wet in de hier van belang zijnde periode nog niet in werking was getreden. Appellantes aanspraak dient te worden beoordeeld in het licht van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Nu het materieel in beide wetten om gelijkluidende bepalingen gaat, heeft de rechtbank het bestreden besluit gelezen als een weigering van een uitkering ingevolge de AAW.
2.2. Wat appellantes aanspraken betreft is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de ten tijde van het onderzoek bij appellante vastgestelde (psychiatrische) aandoeningen en de gevolgen daarvan voor haar arbeidsvermogen niet zonder meer kunnen worden geprojecteerd op haar gezondheidstoestand rond haar 17e/18e jaar. Medische gegevens uit laatstgenoemde levensfase zijn niet te achterhalen doordat er geen gezondheidszorgcontacten zijn geweest. Eerst vanaf haar 36e jaar is appellante onder medische behandeling geweest. De rechtbank is hierbij uitgebreid ingegaan op de diverse beschikbare medische rapporten.
3. In hoger beroep is door en namens appellante betoogd dat het niet inroepen van medische zorg op jonge leeftijd juist tot haar ziektebeeld behoorde. Verder is er wederom op gewezen dat de behandelend psychiater Onkenhout heeft aangegeven dat de problematiek van appellante met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid op haar 18e levensjaar aanwezig was.
4.1. De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de onduidelijkheden die voortvloeien uit de late aanvraag van appellante - zij was op het moment van de aanvraag 48 jaar - voor rekening en risico van appellante komen. Ook deelt de Raad de mening van de rechtbank dat het feit dat de problematiek van appellante waarschijnlijk reeds aanwezig was op haar 17e/18e jaar, niet zonder meer met zich brengt dat in die periode reeds sprake was van arbeidsongeschiktheid.
4.2. Het onder 4.1 overwogene leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2011.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) D.E.P.M. Bary.
NW