ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0927

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2520 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van het WW-dagloon en de toepassing van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar WW-dagloon, dat was vastgesteld op € 107,26, en stelde dat het Uwv ten onrechte haar verdiende loon bij de vorige werkgever had meegenomen in de berekening van haar dagloon. De rechtbank oordeelde dat het Uwv correct had gehandeld volgens de geldende regelgeving, met name artikel 9, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen. Appellante was van mening dat het beleid van het Uwv om bij een verschil van 5 uur of minder tussen de laatste en de voorlaatste dienstbetrekking geen toepassing te geven aan dit artikel, willekeurig was. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante behandeld en kwam tot de conclusie dat er geen redenen waren om af te wijken van het oordeel van de rechtbank. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het beleid van het Uwv niet in strijd was met de wet. De Raad vond geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

10/2520 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2010, 08/3208 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. O. Walch, werkzaam bij de Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2011. Zoals aangekondigd, was appellante niet aanwezig. Voor het Uwv was aanwezig mr. J. Koning.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 23 juni 2008 is aan appellante met ingang van 2 juni 2008 een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) toegekend, berekend naar een dagloon van € 107,26.
1.2. Voorafgaand aan 2 juni 2008 was appellante vanaf 1 december 2007 voor 32 uur per week werkzaam. Tot 1 december 2007 was appellante bij een andere werkgever werkzaam voor 40 uur per week.
1.3. Tegen het besluit van 23 juni 2008 heeft appellante bezwaar gemaakt omdat zij zich niet kan verenigen met de vaststelling van het dagloon, waarnaar haar uitkering wordt berekend. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat het Uwv ten onrechte het door haar verdiende loon bij de werkgever waar zij tot 1 december 2007 werkzaam was, voor 32/40e heeft meegenomen bij de vaststelling van haar dagloon. Dit standpunt heeft appellante in beroep en in hoger beroep herhaald.
1.4. Bij besluit van 23 september 2008 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 23 juni 2008 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv gewezen op het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: Besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 23 september 2008 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank - kort gezegd - overwogen dat, mede gelet op de Nota van Toelichting op het Besluit, het Uwv een juiste toepassing heeft gegeven aan dit besluit, in het bijzonder aan artikel 9, eerste lid, van het Besluit. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het beleid van het Uwv om toepassing van artikel 9, eerste lid, van het Besluit achterwege te laten bij een verschil van 5 uur of minder tussen de laatste en de voorlaatste dienstbetrekking voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag, bij welk beleid aansluiting is gezocht bij het bepaalde in artikel 16 van de WW, niet kan leiden tot het oordeel dat er sprake is van willekeur.
3.1. De Raad heeft in hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad kan zich geheel vinden in de door de rechtbank gebezigde overwegingen. Nu de Raad daaraan niets heeft toe te voegen, volstaat hij met een verwijzing naar deze overwegingen.
3.2. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) T.J. van der Torn.
NW