ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0864

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3686 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Wajong-uitkering en bijzondere gevallen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv om haar Wajong-uitkering niet met terugwerkende kracht toe te kennen, ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 april 2011 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. Y. Özdemir, betoogde dat het Uwv ten onrechte had vastgesteld dat er geen sprake was van een bijzonder geval, zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong. Het Uwv, vertegenwoordigd door M.L. Turnhout, stelde dat appellante niet in verzuim was geweest en dat er geen objectieve medische gegevens waren die haar late aanvraag konden rechtvaardigen.

De Raad overwoog dat volgens vaste rechtspraak van de Raad, onbekendheid met de Wajong of de mogelijkheid om een uitkering aan te vragen, geen bijzonder geval oplevert. Appellante had in haar aanvraag aangegeven dat zij niet op de hoogte was van het bestaan van de Wajong en dat zij niet wist wat er met haar aan de hand was. De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat appellante psychotisch of schizofreen was, en dat zij in staat was geweest om verschillende dienstverbanden aan te gaan en een bijstandsuitkering aan te vragen. Hierdoor was het Uwv gerechtigd om te concluderen dat er geen bijzonder geval was en dat de uitkering niet eerder kon ingaan dan op 4 maart 2008.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter, en de leden J. Brand en B. Barentsen, in aanwezigheid van griffier T.J. van der Torn.

Uitspraak

10/3686 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 mei 2010, 09/7093 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Y. Özdemir, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. P.R.L.V.M. Kruik, kantoorgenote van mr. Özdemir. Het Uwv was vertegenwoordigd door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
1.2. Bij besluit van 25 augustus 2009 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit appellante per 4 maart 2008 een Wajong-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% toe te kennen.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 25 augustus 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe – kort samengevat – overwogen dat de beroepsgrond van appellante dat het Uwv bij het besluit van 25 augustus 2009 ten onrechte heeft vastgesteld dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong, geen doel treft.
2.1. Appellante heeft in hoger beroep, evenals in beroep – voor zover hier van belang – betoogd dat de weigering van het Uwv appellante een uitkering toe te kennen met terugwerkende kracht tot 15 januari 2001, haar 18e verjaardag, niet deugdelijk is gemotiveerd.
2.2. Het Uwv heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong geen sprake is. Het Uwv heeft daartoe verwezen naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 5 augustus 2009, waarin op gemotiveerde wijze is uiteengezet dat er geen objectieve medische gegevens voorhanden zijn, waaruit blijkt dat appellante op haar 18e levensjaar buiten staat was om een Wajong-uitkering aan te vragen. Het Uwv wijst er tevens op dat appellante in staat is geweest verschillende dienstverbanden aan te gaan en een bijstandsuitkering aan te vragen. Dit duidt er naar de opvatting van het Uwv niet op dat appellante niet in staat zou zijn geweest een aanvraag te doen, maar duidt erop dat appellante niet op de hoogte was van het bestaan van de mogelijkheid een uitkering aan te vragen.
3.1.1. De Raad overweegt als volgt.
3.1.2. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Wajong kan in afwijking van het eerste lid de uitkering niet vroeger ingaan dan een jaar voor de dag waarop de aanvraag om toekenning dan wel voortzetting van de uitkering werd ingediend. Ingevolge de tweede volzin van die bepaling kan het Uwv voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.
3.1.3. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is sprake van een bijzonder geval indien appellante ter zake van de late aanvraag redelijkerwijs geacht moet worden niet in verzuim te zijn geweest. Zo’n situatie kan aan de orde zijn indien appellante buiten staat was tijdig een aanvraag in te dienen.
3.1.4. Voorts is sprake van een bijzonder geval indien betrokkene zijn ziekte ontkent en als gevolg daarvan geen aanvraag doet. Zulks is met name aan de orde bij psychotische en schizofrene mensen. De Raad wijst in dit verband op zijn uitspraak van 21 november 2001, LJN AD7077.
3.1.5. Naar vaste rechtspraak van de Raad levert noch onbekendheid met het bestaan van de Wajong, noch onbekendheid met de mogelijkheid een Wajong-uitkering aan te vragen een bijzonder geval op.
3.2.1. Met een door het Uwv op 3 maart 2009 ontvangen formulier heeft appellante het Uwv verzocht om toekenning van een Wajong-uitkering. Op dit formulier heeft appellante als reden dat zij niet binnen de aanvraagtermijn een aanvraag heeft ingediend vermeld: “Ik wist niet dat deze voorziening bestond. Ook wist ik nog niet wat er met mij aan de hand was”.
3.2.2. De Raad heeft in hetgeen appellante in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het door appellante bij haar aanvraag ingenomen standpunt omtrent de reden van de te late aanvraag onjuist zou zijn.
3.2.3. Uit hetgeen appellante in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd volgt noch dat appellante niet gehouden zou kunnen worden aan hetgeen zij bij haar aanvraag heeft gesteld, noch dat zij – om andere reden dan wegens onbekendheid met de regelgeving – buiten staat is geweest tijdig een aanvraag om een uitkering in te dienen. De Raad wijst er in navolging van het Uwv op dat appellante wel in staat is geweest verschillende dienstverbanden aan te gaan en een bijstandsuitkering aan te vragen.
3.2.4. Voor het aannemen van een situatie als bedoeld in 3.1.4. zijn onvoldoende aanknopingspunten aanwezig. Uit de gedingstukken volgt niet dat appellante psychotisch of schizofreen is of was en evenmin dat appellante aan een andere psychische stoornis leed met dezelfde symptomen als bedoeld in 3.1.4.
3.3. Uit hetgeen is overwogen in 3.1.2 tot en met 3.2.4 volgt dat het Uwv bij besluit van 25 augustus 2009 tot de opvatting heeft kunnen komen dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong. Nu de uitkering mitsdien niet eerder kan ingaan dan 4 maart 2008 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 25 augustus 2009 terecht ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
3.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) T.J. van der Torn.
IvR