ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0129

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5025 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een onverschuldigd betaalde uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante, vertegenwoordigd door mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Appellante stelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) haar met een brief van 29 juli 2008 het vertrouwen had gewekt dat terugvordering achterwege zou blijven.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 april 2011 uitspraak gedaan. De Raad overweegt dat er geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen van het Uwv aan appellante zijn gedaan die haar het gerechtvaardigde vertrouwen zouden hebben gegeven dat het onterecht ontvangen bedrag niet zou worden teruggevorderd. De Raad concludeert dat appellante zich had moeten wenden tot het Uwv voor duidelijkheid over de consequenties van de betalingen, wat zij niet heeft gedaan.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

10/5025 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 28 juli 2010, 09/1570 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, werkzaam bij ARAG – Nederland, Algemene Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., gevestigd te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2011. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Bergenhenegouwen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitvoerige weergave van de voor dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de overwegingen 2.2 tot en met 2.4 van de aangevallen uitspraak.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van het Uwv inzake handhaving van terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering over de periode van 12 september 2004 tot en met 18 augustus 2008. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet gebleken is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. De rechtbank is voorts van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
2. Appellante stelt zich in hoger beroep uitsluitend op het standpunt dat het Uwv met de brief van 29 juli 2008 bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat terugvordering van de ten onrechte betaalde uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) achterwege zou blijven.
3.1 De Raad overweegt als volgt.
3.2. De Raad kan zich niet vinden in de stelling van appellante dat het beginsel van rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel zich in haar geval verzetten tegen de toepassing van artikel 57 van de WAO. Uit de voorhanden zijnde gegevens is de Raad niet gebleken van een situatie waarin van de zijde van het Uwv uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde (alsook bevoegdelijk gedane) schriftelijke mededelingen of toezeggingen aan appellante zijn gedaan waaraan zij het gerechtvaardigde vertrouwen heeft mogen ontlenen dat het door haar ten onrechte ontvangen bedrag niet zou worden teruggevorderd.
3.3. In de brief van 29 juli 2008 van het Uwv, waarin aan appellante uitleg is gegeven over de (deels onverschuldigde) betalingen ingevolge de WAO, Werkloosheidswet en Ziektewet aan appellante, kan de Raad, anders dan appellante meent, niet lezen dat het Uwv niet over zou gaan tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering. Appellante had zich tot het Uwv kunnen wenden om duidelijkheid te krijgen over de consequenties hetgeen, naar ter zitting is gebleken, niet is gebeurd.
4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en C.W.J. Schoor en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) T. Dolderman.
JL