[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 mei 2010, 09/3100 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 april 2011
Namens appellante heeft mr. D. Gürses, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met daarbij gevoegd een commentaar van bezwaarverzekeringsarts W.C. Hovy.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2011. Voor appellante is verschenen mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.
1.1. Appellante was werkzaam als hulparbeider in een boekbinderij toen zij in september 1984 uitviel voor haar werk wegens rugklachten. Later kreeg zij ook psychische klachten. In aansluiting op het doorlopen van de wettelijke wachttijd is haar een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nadien is de uitkering enkele malen herzien en laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Op 15 januari 2009 is appellante onderzocht op het spreekuur van de arts M.A. Kok. Deze heeft de in het dossier vermeld staande gegevens bestudeerd en telefonisch overleg gepleegd met de behandelend psycholoog van Illuminatus te Utrecht. Deze verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Arbeidsdeskundige L. Jansen heeft na functieselectie de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op 32%.
1.3. Bij besluit van 4 maart 2009 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 5 mei 2009 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.4. In bezwaar is namens appellante medische informatie overgelegd, afkomstig van M. Hacihasanoglu, psycholoog werkzaam bij Illuminatus, van 28 mei 2009. Bij de hoorzitting op 9 juli 2009 is appellante gezien door bezwaarverzekeringsarts Hovy. Deze arts heeft psychiater R.L. Leta verzocht een psychiatrische expertise omtrent appellante uit te brengen. Op 16 september 2009 heeft deze bezwaarverzekeringsarts, na ontvangst van de gevraagde psychiatrische expertise, waarin als diagnose werd gesteld een ongedifferentieerde somaroforme stoornis, aanleiding gezien de FML op enkele punten bij te stellen. Dit was voor de bezwaararbeidsdeskundige R. Stroband op 22 september 2009 aanleiding twee van de eerder geduide functies te laten vervallen. Stroband duidde voor toekomende datum nieuwe functies en stelde aan de hand van deze functies het verlies aan verdienvermogen op 40,66%. Bij besluit op bezwaar van 8 oktober 2009 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar gegrond verklaard en is de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 23 november 2009 bepaald op 35 tot 45%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het besluit berust op een toereikende en juiste medische grondslag. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om de conclusies van psychiater Leta voor onjuist te houden en stelt vast dat de in de door de bezwaarverzekeringsarts opgestelde FML van 16 september 2009 neergelegde (psychische) beperkingen overeenstemmen met de door Leta aangenomen beperkingen. De rechtbank heeft geen objectiveerbare aanwijzingen gevonden voor het aannemen van beperkingen in verband met de door appellante geclaimde schouderklachten en allergie. Met het aannemen van beperkingen voor zware en energetisch belastende werkzaamheden is naar het oordeel van de rechtbank voldoende tegemoetgekomen aan appellantes rug- en bekkenklachten. Voorts is volgens de rechtbank rekening gehouden met krachtsverlies in beide handen ten gevolge van het carpaaltunnelsyndroom. Verder is door de bezwaarverzekeringsarts op inzichtelijke wijze uiteengezet dat de gezondheidstoestand van appellante een urenbeperking niet noodzakelijk maakt. Appellante is naar het oordeel van de rechtbank ten slotte terecht geschikt geacht voor de in de bezwaarprocedure geduide functies productiemedewerker (SBC-code 111180), inpakker (SBC-code 111190) en magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220) die volgens de rechtbank ook voldoende zijn toegelicht door de bezwaararbeidsdeskundige in de rapporten van 22 september 2009 en 28 december 2009. Ten slotte heeft de rechtbank de beroepsgrond van appellante dat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst voor het verrichten van de functies niet gehonoreerd.
3.1. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten. Zij heeft wederom de verschillende klachten beschreven en gesteld dat er geen rekening is gehouden met de combinatie van de klachten. Voorts heeft appellante aangevoerd dat zij de Nederlandse taal niet beheerst en dat, gelet op het feit dat er sprake is van een psychische ziekte, zij niet in staat is om zich de taal binnen zes maanden eigen te maken.
3.2. Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het in hoger beroep overgelegde rapport van bezwaarverzekeringsarts Hovy van 13 juli 2010, zijn standpunt gehandhaafd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.2. Naar het oordeel van de Raad is in voldoende mate rekening gehouden met de psychische en lichamelijke klachten van appellante. Evenals de rechtbank heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om de conclusies van de door de bezwaarverzekeringsarts geraadpleegde psychiater Leta voor onjuist te houden. Deze arts heeft een zorgvuldig onderzoek verricht en op inzichtelijke wijze uiteen gezet waarom hij de door de behandelende psycholoog genoemde diagnoses dysthyme stoornis, posttraumatische stressstoornis en eetstoornis niet stelt. Uit de voorhanden medische gegevens is volgens de Raad niet gebleken dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. Nu in hoger beroep door appellante geen nadere medische gegevens zijn ingebracht, ziet de Raad geen aanleiding tot een andersluidend oordeel te komen.
4.3. Ook met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit ziet de Raad geen aanknopingspunten het Uwv niet te volgen. De Raad is van oordeel dat appellante met haar beperkingen in staat geacht moet worden de aan de schatting uiteindelijk ten grondslag gelegde functies te vervullen. De Raad acht in dit verband de bij de geselecteerde functies voorkomende signaleringen in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 22 september 2009 afdoende toegelicht.
Appellante - die geruime tijd in Nederland woonachtig is - heeft op geen enkele wijze haar standpunt onderbouwd dat haar kennis van de Nederlandse taal zo gering is dat zij de aan de schatting ten grondslag gelegde - eenvoudige - functies niet kan vervullen. De Raad wijst in dit verband op het rapport van de arbeidsdeskundige van 24 november 1999 waarin staat dat appellante zegt het Nederlands redelijk te kunnen volgen en dat zij zich redelijk kan uitdrukken en op de rapportage van de arts Kok gedateerd 19 januari 2009, waarin is vermeld dat appellante redelijk Nederlands spreekt.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en C.W.J. Schoor en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2011.