[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 3 mei 2010, 09/3173 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 april 2011
Namens appellant heeft mr. C.C.W.G.M. Janssens, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2011. Namens appellant is verschenen mr. J.J. Bronsveld, advocaat te Bergen op Zoom. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
1.1. Appellant is op 15 februari 1965 geboren in Marokko en heeft zich op 1 maart 1982 in Nederland gevestigd. In juli 2007 heeft appellant enige weken gewerkt bij [naam BV] te [vestigingsplaats] als algemeen medewerker. Deze werkzaamheden heeft hij gestaakt wegens psychische klachten. Voor juli 2007 heeft appellant enige jaren bijstand ontvangen.
1.2. Appellant is sedert 1990 bekend met schizofrenie. In januari 2009 heeft hij een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd.
1.3. Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het Uwv geweigerd een Wajong-uitkering aan appellant toe te kennen, omdat hij bij aanvang van de verzekering op 1 maart 1982 al volledig arbeidsongeschikt was. Daarbij is overwogen dat het Uwv gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de bij aanvang van de verzekering al bestaande arbeidsongeschiktheid blijvend en geheel buiten aanmerking te laten.
1.4. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 29 juni 2009 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daartoe is overwogen dat het Uwv, uitgaande van volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op 1 maart 1982, ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wajong bevoegd was de arbeidsongeschiktheid van appellant geheel en blijvend buiten aanmerking te laten. Op grond van de Beleidsregels buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid van 1 juni 2004, Stcrt. 2004, 115 (hierna: de Beleidsregels), was het Uwv volgens de rechtbank gehouden de arbeidsongeschiktheid van appellant buiten aanmerking te laten. Van bijzondere omstandigheden om van dit beleid af te wijken is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
3. Namens appellant is in hoger beroep - kort samengevat - aangevoerd dat appellant wel recht op een Wajong-uitkering gehad zou hebben als hij zich twee weken eerder in Nederland had gevestigd. Hij is daarom van mening dat sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven af te wijken van het beleid.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Voorop moet worden gesteld dat het Uwv het bestreden besluit heeft gebaseerd op de bepalingen van de Wajong, zoals die luidden tot 1 januari 2010. Gelet op het feit dat de Wajong eerst met ingang van 1 januari 1998 in werking is getreden en in aanmerking genomen het daarbij gegeven overgangsrecht, had het Uwv de aanvraag mede moeten beoordelen aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), nu de arbeidsongeschiktheid van appellant al voor die datum was ingetreden. Aangezien het inhoudelijk in beide wetten om nagenoeg gelijkluidende bepalingen gaat, leest de Raad het bestreden besluit ook als een weigering een uitkering met toepassing van de met ingang van die datum ingetrokken AAW toe te kennen.
4.2. Tussen partijen is in hoger beroep slechts in geschil of het oordeel van de rechtbank, inhoudende dat op grond van de Beleidsregels terecht is geweigerd een Wajong-uitkering aan appellant toe te kennen, in rechte stand kan houden.
4.3. Op grond van artikel 10, eerste lid en onder a, van de Wajong kan het Uwv gehele arbeidsongeschiktheid, die bestond op de dag dat een persoon ingezetene werd, geheel of ten dele tijdelijk of blijvend buiten aanmerking laten. Het beleid, dat het Uwv voert bij hantering van de gegeven discretionaire bevoegdheid is vastgesteld met de Beleidsregels.
4.4. Artikel 3 van de Beleidsregels bepaalde, ten aanzien van arbeidsongeschiktheid bij vestiging in Nederland, ten tijde in dit geding van belang, het volgende:
“1. Ten aanzien van de jonggehandicapte die niet gedurende de zes jaren onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop hij 17 jaar wordt ingezetene is geweest, wordt arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a en b van de Wet Wajong, blijvend buiten aanmerking gelaten.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de in dat artikellid bedoelde arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking gelaten voor de duur van zes jaar, te rekenen vanaf de vestiging in Nederland, indien de jonggehandicapte voorafgaand aan de dag waarop hij 17 jaar wordt:
a. zich in Nederland heeft gevestigd in het kader van gezinshereniging;
b. als vluchteling tot Nederland is toegelaten; of
c. naar Nederland is teruggekeerd nadat hij tijdelijk buiten Nederland heeft gewoond.”
4.5. De Raad stelt voorop dat hij in vaste jurisprudentie blijk heeft gegeven van het oordeel dat het hiervoor weergegeven beleid van het Uwv, dat destijds door diens rechtsvoorganger is ontwikkeld in het kader van artikel 21, eerste lid onder a, van de AAW, in het algemeen binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling blijft.
4.6. Voorts moet de Raad vaststellen dat appellant niet voldoet aan de in artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels genoemde voorwaarden, nu hij zich niet voor zijn 17e verjaardag in Nederland heeft gevestigd. Dat betekent dat op grond van artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels de arbeidsongeschiktheid van appellant blijvend buiten aanmerking moet worden gelaten. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat appellant op grond van de Beleidsregels geen aanspraak kan maken op een Wajong-uitkering.
4.7. Ten slotte is de Raad van oordeel dat de omstandigheid dat appellant zich ongeveer twee weken na zijn 17e verjaardag in Nederland heeft gevestigd niet dermate bijzonder is dat deze het Uwv ertoe had moeten nopen om, met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, een verdergaande toepassing te geven aan de Beleidsregels.
4.8. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.7 volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2011.
(get.) M.M. van der Kade.