ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0102

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2051 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op een Wet WIA-uitkering en medische geschiktheid van appellant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht had op een Wet WIA-uitkering. Appellant, die eerder als schoonmaker en orderpicker werkte, had zich ziek gemeld met rugklachten en later ook psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische beoordeling van de bezwaararbeidsdeskundige en de verzekeringsarts bevestigd. De verzekeringsarts J. Schipper concludeerde dat appellant niet geschikt was voor psychisch en rugbelastend werk, en deze conclusie werd onderschreven door de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om de vastgestelde beperkingen van appellant in twijfel te trekken, en dat de medische geschiktheid van de functies die aan appellant waren voorgehouden voldoende was toegelicht.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, met de nadruk op de onderschatting van zijn psychische klachten en de noodzaak voor nader onderzoek naar een mogelijke antisociale persoonlijkheidsstoornis. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies zou ondermijnen. De Raad bevestigde dat de FML correct was en dat de bezwaararbeidsdeskundige de medische geschiktheid van de functies juist had beoordeeld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

10/2051 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 2 maart 2010, 08/1489 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2011.
Namens appellant is mr. Gürses verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant was werkzaam als schoonmaker voor 29,62 uur per week en orderpicker voor 20 uur per week, beide via een uitzendbureau. Hij heeft zich voor deze werkzaamheden met ingang van 28 december 2005 ziek gemeld met rugklachten. Nadien ontstonden ook psychische klachten.
2. Appellant is in het kader van de beoordeling van zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op 14 september 2007 onderzocht door de verzekeringsarts J. Schipper. Deze arts beschikte blijkens het rapport van zijn onderzoek over tijdens de uitkeringsperiode op grond van de Ziektewet ingezonden informatie van de psychiater Y. Güzelcan van 28 september 2006, de anesthesioloog C.C.T.M. Slegers van 28 maart en 3 oktober 2006 en de psycholoog M. Bekkema van 5 februari 2007. Op basis van deze informatie, de anamnese alsmede het lichamelijk en psychisch onderzoek concludeerde Schipper dat appellant aangewezen was op niet psychisch - en rugbelastende arbeid. De beperkingen legde Schipper vast in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Bij het arbeidskundig onderzoek door M. Daal werd bij functieduiding een verlies aan verdienvermogen van 31,8% berekend. In lijn hiermee stelde het Uwv bij besluit van 22 november 2007 vast dat voor appellant met ingang van 26 december 2007 geen recht was ontstaan op een Wet WIA-uitkering.
3. In de bezwaarprocedure onderschreven de bezwaarverzekeringsarts onderscheidenlijk de bezwaararbeidsdeskundige de onderzoeken van Schipper respectievelijk Daal. Het Uwv verklaarde bij besluit van 7 april 2008 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 november 2007 dan ook ongegrond.
4.1. De rechtbank verklaarde bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 7 april 2008 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond.
4.2. De rechtbank zag geen aanleiding bij het onderzoek van Schipper vastgestelde en in de bezwaarprocedure onderschreven beperkingen van appellant voor onjuist te houden. In de beschikbare medische gegevens zag de rechtbank geen aanknopingspunten voor de door appellant gestelde verdergaande beperkingen en appellant heeft de noodzaak hiervan ook niet met nadere medische gegevens onderbouwd. Voorts achtte de rechtbank de medische geschiktheid van de geduide functies door de bezwaararbeidsdeskundige voldoende toegelicht.
5. In hoger beroep heeft appellant zijn in eerdere fasen van de procedure voorgedragen gronden en argumenten in essentie herhaald. Het komt er in wezen op neer dat appellant van oordeel is dat met name zijn psychische klachten zijn onderschat en dat een nader onderzoek had dienen te worden ingesteld naar de door Güzelcan gestelde antisociale persoonlijkheidsstoornis. Voorts heeft appellant gewezen op de combinatie van psychische en lichamelijke beperkingen die de geduide functies te zwaar maken. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant de grond met betrekking tot de gebrekkige beheersing door appellant van de Nederlandse taal laten vervallen.
6.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien om over de medische grondslag van het bestreden besluit anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad merkt – naast hetgeen de rechtbank heeft overwogen – nog op dat Schipper wel in lijn met de psychiater Güzelcan en de psycholoog Bekkema heeft geconcludeerd tot een recidiverende depressieve stoornis bij appellant, maar – anders dan Güzelcan – niet tot een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Wel heeft Schipper in overeenstemming met Bekkema vastgesteld dat bij appellant sprake was van zogenoemde cluster B persoonlijkheidstrekken. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapport van 18 maart 2008 aangegeven dat in de FML rekening is gehouden met zowel de depressieve klachten van appellant als de door Güzelcan vermelde persoonlijkheidsstoornis en in hoger beroep is geen nadere medische informatie beschikbaar gekomen waaruit zou moeten worden afgeleid dat het Uwv de beperkingen in verband met dit laatste heeft onderschat. De Raad ziet dan ook geen grond voor de conclusie dat nader onderzoek zou zijn vereist ter beantwoording van de vraag of bij appellant daadwerkelijk sprake is van een persoonlijkheidsstoornis dan wel enkel cluster B-trekken. Wat betreft de gestelde onmogelijkheid werkzaamheden te verrichten om reden van de combinatie van psychische en lichamelijke klachten wijst de Raad erop dat uit de informatie van Slegers blijkt dat bij appellant bij lichamelijk onderzoek sprake was van een goede beweeglijkheid van de rug in alle richtingen. Deze vaststelling biedt, naar het de Raad voorkomt, geen steun voor de opvatting van appellant om in verband met die combinatie van klachten aan te nemen dat in de FML de belastbaarheid van appellant is overschat.
6.2. Uitgaande van de juistheid van de in de FML vastgelegde beperkingen heeft ook de Raad, evenals in beroep de rechtbank, geen twijfel over het oordeel van de bezwaararbeidsdeskundige over de medische geschiktheid van de appellant voorgehouden functies.
6.3. De overwegingen 6.1 en 6.2 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en C.W.J. Schoor en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) T. Dolderman.
JL