[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 23 juni 2009, 08/499 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 25 maart 2011
Namens appellante heeft mr. M.T. van Daatselaar, advocaat te Hoogeveen, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2011.
Appellante is verschenen, bijgestaan door haar raadsman [v. D.].
Namens de Svb is verschenen mr. A.P. van den Berg.
1.1. Appellante ontving met ingang van 1 juli 1994 een uitkering op grond van de Algemene Weduwen- en Wezenwet, welke uitkering per 1 juli 1996 is omgezet in een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW).
1.2. Op 20 januari 2006 is een geregistreerd partnerschap van appellante met de heer
[D.] geregistreerd bij de burgerlijke stand van de gemeente [naam gemeente].
1.3. Appellante heeft op het haar toegezonden inlichtingenformulier vermeld dat het geregistreerd partnerschap onder dwang tot stand is gekomen en dat zij een verzoek tot ontbinding van dat partnerschap heeft ingediend.
1.4. Bij besluit van 12 mei 2006 heeft de Svb aan appellante medegedeeld dat haar recht op nabestaandenuitkering op 31 januari 2006 eindigt in verband met het gesloten geregistreerd partnerschap. Tevens werd in een afzonderlijke brief van dezelfde datum aangekondigd dat een bedrag aan ten onrechte betaalde uitkering van haar zal worden teruggevorderd.
1.5. Appellante heeft op 23 juni 2006 schriftelijk aan de Svb laten weten dat zij door de heer [D.] gedwongen was om de akte geregistreerd partnerschap te tekenen. Zij heeft sinds 2003 diverse aangiften gedaan wegens mishandeling, bedreiging en afpersing door haar (ex)partner. De Svb heeft in een brief van 3 juli 2006 laten weten deze brief op te vatten als een verzoek om het recht op uitkering te laten herleven. Op dit verzoek kon nog geen besluit worden genomen, aangezien de uitkomst van de rechtbankprocedure over de status van het geregistreerd partnerschap nog niet bekend was.
1.6. De Svb heeft appellante vervolgens in de gelegenheid gesteld om haar verzoek om de uitkering te laten herleven met nadere stukken te onderbouwen en heeft de terugvordering opgeschort.
1.7. Bij beschikking van 4 oktober 2006 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op verzoek van de heer [D.] de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken.
1.8. Bij brief van 14 maart 2008 heeft Svb geweigerd de Anw-uitkering te laten herleven, aangezien geen bewijsstukken voor de nietigheid van het partnerschap zijn overgelegd.
1.9. Het bewaar van appellante tegen het besluit van 14 maart 2008 is ongegrond verklaard bij besluit van 6 mei 2008.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de Anw eindigt het recht op nabestaandenuitkering indien de nabestaande in het huwelijk treedt dan wel een gezamenlijke huishouding gaat voeren. In artikel 3 van de Anw is het geregistreerd partnerschap gelijkgesteld met het huwelijk. Ingevolge het derde lid van dit artikel herleeft het recht voor de nabestaande wiens uitkering op grond van artikel 16, lid 1, onderdeel b, van de Anw wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding is geëindigd met ingang van de eerste dag van de maand dat hij, uiterlijk binnen zes maanden na het eindigen van de nabestaandenuitkering, deze gezamenlijke huishouding niet meer voert.
2.2. Aangezien de mogelijkheid van herleving van de uitkering ingevolge artikel 16, derde lid, van de Anw beperkt is tot beëindiging van de gezamenlijke huishouding, biedt de wet geen mogelijkheid om bij ontbinding van het geregistreerd partnerschap het recht op uitkering te doen herleven. De wetgever heeft daarmee een duidelijk onderscheid aangebracht tussen het huwelijk/partnerschap enerzijds en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding anderzijds. De Raad heeft in eerdere jurisprudentie, waaronder de uitspraak van 25 april 2003, LJN AF9332, al geoordeeld dat dit onderscheid op redelijke en objectieve gronden berust. De Svb heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat het verzoek om het recht te laten herleven moest worden afgewezen.
2.3. De herleving van het recht op uitkering is derhalve alleen mogelijk indien vastgesteld wordt dat het geregistreerd partnerschap nietig verklaard is. Uit de stukken blijkt dat appellante de mogelijkheid van nietigverklaring wel besproken heeft, maar dat uiteindelijk geen verzoek tot nietigverklaring is ingediend. Appellante heeft geen gerechtelijke uitspraak kunnen overleggen waarin het partnerschap nietig is verklaard. De Svb heeft derhalve terecht het verzoek om herleving afgewezen.
2.4. De Raad komt tot de conclusie dat de rechtbank met juistheid het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond heeft verklaard.
3. Voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2011.
(get.) M.M. van der Kade.