ECLI:NL:CRVB:2011:BP9620
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WW-uitkering en referteperiode bij arbeidsurenverlies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WW-uitkering aan appellant. De zaak betreft de berekening van het dagloon, dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld op € 67,41. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de referteperiode die door het Uwv was gehanteerd voor de berekening van zijn uitkering. Hij stelde dat de referteperiode van 1 juni 2007 tot en met 31 mei 2008 onjuist was, omdat hij tot 11 augustus 2008 in dienst was en de referteperiode volgens hem van 1 augustus 2007 tot en met 31 juli 2008 had moeten lopen.
De rechtbank Breda had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht onderscheid had gemaakt tussen de dag waarop het arbeidsurenverlies was ingetreden (3 juni 2008) en de dag waarop het recht op uitkering was ontstaan (12 augustus 2008). De Raad benadrukte dat de feitelijke situatie bepalend is voor de referteperiode en dat het Uwv in dit geval correct had gehandeld. De Raad verwierp de argumenten van appellant en concludeerde dat de rechtbank de juiste overwegingen had gemaakt.
De uitspraak bevestigt dat de referteperiode voor de WW-uitkering moet worden vastgesteld op basis van de datum van arbeidsurenverlies, ongeacht de omstandigheden die appellant aanvoerde. De Raad oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 maart 2011.