ECLI:NL:CRVB:2008:BG8432

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2123 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het dagloon in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn dagloon door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 30 mei 2007 het dagloon vastgesteld op € 138,03, na eerder een dagloon van € 125,88 te hebben toegekend. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht was uitgegaan van de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2007 als refertejaar voor de berekening van het dagloon.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het arbeidsurenverlies van appellant is ingetreden op het moment dat hij zijn werkzaamheden niet langer verrichtte. De Raad is van mening dat er geen grondslag is in het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen om de bedragen voor overuren en vakantiebijslag, die na afloop van het refertejaar aan appellant zijn uitbetaald, mee te nemen in de berekening van het dagloon. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het door het Uwv vastgestelde dagloon van € 138,03 juist is.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 4 december 2008, waarbij de Raad geen aanleiding ziet voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, C. de Blaeij. De Raad verwijst voor een uitgebreide weergave van de feiten naar de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

08/2123 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 februari 2008, 07/2174 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 december 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Mijnssen, werkzaam bij Juridische Dienstverlening Nederland B.V., hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 23 maart 2007 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 1 maart 2007 een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) toegekend, aan welke uitkering een dagloon ten grondslag is gelegd van € 125,88. Het tegen het besluit van 23 maart 2007 gemaakte bezwaar is bij besluit van 30 mei 2007 gegrond verklaard, waarbij het dagloon nader is vastgesteld op € 138,03. Bij de vaststelling van de hoogte van het dagloon heeft het Uwv de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 als refertejaar aangemerkt.
1.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 30 mei 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant en voor verweerder het Uwv moet worden gelezen:
“Een werknemer heeft in de regel recht op doorbetaling van loon zolang zijn arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd. Het dagloon is het gemiddelde loon dat de werknemer in het jaar vóór zijn werkloosheid heeft genoten. In de meeste gevallen zal verlies van arbeidsuren optreden bij de beëindiging van een dienstbetrekking al dan niet door ontslag. Ook tijdens een dienstbetrekking is echter verlies van arbeidsuren mogelijk. Bij de vaststelling of arbeidsurenverlies is ingetreden dient te worden uitgegaan van de feitelijke situatie. Als een werknemer in het kader van een reorganisatie, zoals eiser, definitief wordt ontheven van de verplichting de bedongen arbeid te verrichten, treedt het arbeidsurenverlies in op het moment waarop hij zijn werkzaamheden niet langer verricht (LJN: AS8542).Tussen partijen staat vast dat eiser de maanden januari en februari 2007 geen werkzaamheden meer voor de werkgeefster heeft verricht. Verweerder is bij de vaststelling van het dagloon dan ook terecht uitgegaan van de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2007 als referteperiode. De maanden januari en februari 2007 liggen buiten voornoemde periode. Eisers beroep op de Regeling gelijkstelling niet gewerkte uren met gewerkte uren, brengt in dit oordeel geen verandering, aangezien deze regeling ter bescherming van bepaalde groepen werknemers ziet op de berekening van het aantal arbeidsuren als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de WW en niet op de vaststelling van het arbeidsurenverlies als bedoeld in artikel 16, eerste lid.”.
2. In artikel 45, eerste lid, van de WW, voor zover van belang, is bepaald dat voor de berekening van de uitkering als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WW is ingetreden, verdiende. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: Besluit) wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
2.1. De Raad kan zich verenigen met het oordeel van de rechtbank over het moment waarop arbeidsurenverlies van appellant is ingetreden en de overwegingen die haar tot dit oordeel hebben geleid. De Raad onderschrijft ook het oordeel van de rechtbank dat het beroep van appellant op de Regeling gelijkstelling niet gewerkte uren met gewerkte uren in dit geval niet kan slagen. De grief van appellant dat de in januari en februari 2007 uitbetaalde bedragen voor overuren en vakantiebijslag ter hoogte van respectievelijk € 680,16 en € 1.336,95 in de berekening van het dagloon hadden moeten worden meegenomen, omdat deze bedragen betrekking zouden hebben op in 2006 door hem verrichte arbeid, kan de Raad niet volgen. De Raad stelt vast dat het Uwv de WW-uitkering in overeenstemming met de artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen heeft berekend door uit te gaan van het in de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2007 (het refertejaar) volgens de opgave van de werkgever genoten loon en de in die periode opgebouwde vakantiebijslag. Voor de verdiscontering in het dagloon van de hiervoor genoemde bedragen, die na afloop van het refertejaar aan appellant zijn uitbetaald, is in het Besluit geen grondslag te vinden.
3. Het voorgaande leidt de Raad tot de conclusie dat het bij het besluit van 30 mei 2007 vastgestelde dagloon van € 138,03 voor juist moet worden gehouden. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en B.M. van Dun en G.W.B. van Westen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 december 2008.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) C. de Blaeij.
IJ