[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 12 mei 2010, 09/873 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 maart 2011
Namens appellant heeft mr. K.A. Faber, advocaat te Heerenveen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2011. Voor appellant is mr. Faber verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Olthof, werkzaam bij de gemeente Heerenveen.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Op 12 december 2006 heeft hij op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal aangevraagd voor een door hem te starten handelbemiddelingsorganisatie. Het doel van deze organisatie is het als intermediair optreden tussen enerzijds leveranciers in Nederland van suikervrije producten en producten met betrekking tot waterzuivering en zonne-energie en anderzijds potentiële afnemers van die producten in Afrika, waarbij de kosten van die potentiële afnemers voor rekening komen van bijvoorbeeld een organisatie voor ontwikkelingshulp of een non-gouvernementele organisatie.
1.2. Naar aanleiding van de aanvraag van appellant heeft het College aan VuurKracht, Adviesbureau voor startende ondernemers, te Haren (hierna: VuurKracht), verzocht een haalbaarheidsonderzoek in te stellen. In het op 11 april 2007 uitgebrachte rapport heeft VuurKracht het bedrijfsidee van appellant als niet-levensvatbaar beoordeeld. Volgens VuurKracht is de schuldenpositie van appellant onduidelijk, kan hij niet goed uitleggen waar het benodigde krediet voor bestemd is en is onduidelijk hoe de omzet zal worden gerealiseerd. Ook uit de door appellant zelf opgestelde exploitatiebegroting blijkt volgens VuurKracht dat de onderneming van appellant in de komende drie jaar onvoldoende rendement zal behalen om de Bbz-lening terug te betalen en zelf in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
1.3. Bij besluit van 9 mei 2007 heeft het College, in het spoor van het advies van VuurKracht, de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat de door appellant te starten onderneming niet levensvatbaar is.
1.4. Appellant heeft tegen het besluit van 9 mei 2007 bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van het verhandelde tijdens de op 14 augustus 2007 in dat kader gehouden hoorzitting en nadien ingezonden stukken is VuurKracht om een reactie op het bezwaar verzocht. Blijkens de brief van 21 januari 2008 heeft VuurKracht geen aanleiding gezien om de conclusie dat het bedrijfsidee van appellant niet levensvatbaar is, te wijzigen.
1.5. Naar aanleiding van een tweede op 19 februari 2008 gehouden hoorzitting is aan Marnecs Management te Bolsward (hierna: Marnecs) verzocht een advies uit te brengen inzake de kredietaanvraag van appellant. In het op 3 april 2008 uitgebrachte advies is geconcludeerd dat de beoogde onderneming van appellant niet levensvatbaar is. Naar het oordeel van Marnecs ontbreekt onder andere een concreet verkoopplan met kosten, inspanning en omzet en ontbreekt eveneens een gevalideerd financieel plan. Er bestaat bij Marnecs grote onzekerheid over het potentiële gedrag van appellant als ondernemer wat betreft structuur, prioritering en het afgewogen nemen van beslissingen. In een naar aanleiding van de reactie van appellant op het advies van 3 april 2008 uitgebracht aanvullend rapport van 23 juli 2008 is het volgende gesteld:
“Voor een mogelijke kredietverstrekking moeten plannen in een concreet goed voorbereid en geformuleerd stadium zijn zodat deze als een soort draaiboek kunnen gelden voor de opbouw van de onderneming. Er is een ‘vorm van zekerheid nodig’ dat de beoogde activiteiten, op basis van een goede voorbereiding en het gedrag van de ondernemer, succesvol gaan worden. De heer [naam appellant] nam als voorbereiding initiatieven, vroeg informatie, etc., hij trad op als een onderzoeker. De plannen en aanvullende informatie bevinden zich veelal op het niveau van onderzoek en mogelijkheden, niet op het niveau van beslispunten met een bepaling van belangrijkheid c.q. prioriteit.”
1.6. Bij besluit van 10 maart 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 9 juni 2007 (lees: 9 mei 2007) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 maart 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbz 2004 (oud) kan algemene bijstand worden verleend aan de persoon of echtgenoot van de persoon die uit hoofde van werkloosheid een uitkering ontvangt en die een bedrijf of zelfstandig beroep begint dat levensvatbaar is. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Bbz 2004 kan bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal slechts worden verleend aan de zelfstandige in de onderdelen a, b en c van het eerste lid. Onder een levensvatbaar bedrijf wordt ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 verstaan het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan.
4.2. Tussen partijen is in geschil of het bedrijf van appellant als levensvatbaar is aan te merken. Zowel naar het oordeel van VuurKracht als naar dat van Marnecs is dat niet het geval.
4.3. Naar vaste rechtspraak van de Raad is een bijstandverlenend orgaan in zaken als de onderhavige gerechtigd om zich bij zijn besluitvorming te baseren op in concreto verkregen adviezen van deskundige instanties als VuurKracht en Marnecs. De Raad acht in dit geval geen situatie aanwezig waarin die regel niet zou opgaan. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de adviezen van VuurKracht en Marnecs op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, feitelijke onjuistheden bevatten of ondeugdelijk zijn gemotiveerd.
4.4. Met een grote omhaal van woorden, maar zonder onderbouwing met, bijvoorbeeld, een deskundig tegenadvies, heeft de gemachtigde van appellant betoogd dat het bedrijfsidee van appellant wel levensvatbaar is. De Raad heeft reeds vaak overwogen dat louter eigen verwachtingen van de belanghebbende omtrent de levensvatbaarheid van zijn bedrijf onvoldoende basis vormen voor het toekennen van algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. Dat is in dit geval niet anders.
4.5. Uit hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met en 4.4 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en J.N.A. Bootsma en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2011.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.