ECLI:NL:CRVB:2011:BP8873

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4605 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag op basis van vermogen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de afwijzing van zijn aanvraag om langdurigheidstoeslag werd bevestigd. Appellant had op 5 maart 2008 een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag, maar deze werd op 12 april 2008 door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam afgewezen. Het College stelde dat appellant beschikte over vermogen dat de voor hem geldende grens van het vrij te laten vermogen overschreed, wat in strijd was met de voorwaarden voor het verkrijgen van de langdurigheidstoeslag zoals vastgelegd in de Wet werk en bijstand (WWB).

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond, waarop appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 8 februari 2011 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. P.E. Stam, terwijl het College werd vertegenwoordigd door A. Dinç. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en vastgesteld dat appellant in de relevante referteperiode van 60 maanden over vermogen beschikte dat boven de vrij te laten grens lag.

De Raad oordeelde dat het College terecht had geconcludeerd dat niet voldaan werd aan de voorwaarden voor toekenning van de langdurigheidstoeslag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 maart 2011.

Uitspraak

09/4605 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2009, 08/3198 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 22 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.E. Stam, advocaat te Zaandam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2011. Voor appellant is verschenen mr. Stam. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Dinç, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 5 maart 2008 een langdurigheidstoeslag aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 12 april 2008 heeft het College deze aanvraag afgewezen.
1.3. Bij besluit van 26 juni 2008 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 april 2008 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het College onder meer ten grondslag gelegd dat appellant gedurende een gedeelte van de in dit geval in aanmerking te nemen referteperiode heeft beschikt over vermogen boven het vrij te laten vermogen, zodat het bepaalde in artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet werk en bijstand (WWB) zich tegen het verlenen van langdurigheidstoeslag verzet.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 26 juni 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB (tekst tot en met 31 december 2008) verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen heeft dat niet hoger is dan de bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft.
4.2. In zijn tussen partijen gegeven uitspraak van heden, met procedurenummer 09/2048, heeft de Raad geoordeeld dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 augustus 2003 beschikte over vermogen dat meer bedroeg dan de voor hem geldende grens van het vrij te laten vermogen. Deze periode bestrijkt een gedeelte van de in dit geval in aanmerking te nemen referteperiode van 60 maanden. Dit betekent dat in zoverre niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van langdurigheidstoeslag zoals neergelegd in de onder 4.1 genoemde bepaling.
4.3. De Raad volgt de rechtbank dan ook in haar oordeel dat het College de aanvraag om langdurigheidstoeslag terecht heeft afgewezen.
4.4. Het hoger beroep treft dus geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2011.
(get.) C. van Viegen.
(get.) N.M. van Gorkum.
IJ