ECLI:NL:CRVB:2011:BP8873
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag op basis van vermogen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de afwijzing van zijn aanvraag om langdurigheidstoeslag werd bevestigd. Appellant had op 5 maart 2008 een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag, maar deze werd op 12 april 2008 door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam afgewezen. Het College stelde dat appellant beschikte over vermogen dat de voor hem geldende grens van het vrij te laten vermogen overschreed, wat in strijd was met de voorwaarden voor het verkrijgen van de langdurigheidstoeslag zoals vastgelegd in de Wet werk en bijstand (WWB).
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond, waarop appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 8 februari 2011 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. P.E. Stam, terwijl het College werd vertegenwoordigd door A. Dinç. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en vastgesteld dat appellant in de relevante referteperiode van 60 maanden over vermogen beschikte dat boven de vrij te laten grens lag.
De Raad oordeelde dat het College terecht had geconcludeerd dat niet voldaan werd aan de voorwaarden voor toekenning van de langdurigheidstoeslag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 maart 2011.