ECLI:NL:CRVB:2011:BP8051

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/6922 ZW + 09/6923 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld bij psychische klachten en de rol van bezwaarverzekeringsartsen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die psychische klachten ervaart. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die haar ziekengeld per 11 februari 2008 en 18 juli 2008 stopzetten. De rechtbank Zwolle-Lelystad had de beroepen van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging. De Raad heeft de zorgvuldigheid van de onderzoeken door de bezwaarverzekeringsartsen beoordeeld. Deze artsen, waaronder S.G. van Wageningen en M. Bakker, hebben appellante gesproken en haar medische situatie grondig geëvalueerd. Ze concludeerden dat appellante op de relevante data medisch gezien in staat was om haar werkzaamheden te hervatten, ondanks haar psychische klachten die voortkwamen uit traumatische gebeurtenissen in haar verleden.

De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsartsen voldoende onderbouwing hebben gegeven voor hun oordeel, waarbij zij ook de informatie van de behandelend sector hebben betrokken. Appellante stelde dat haar psychische klachten, waaronder een posttraumatische stressstoornis (PTSS), haar werkhervatting belemmerden. De Raad oordeelde echter dat de bezwaarverzekeringsartsen de ernst van haar klachten niet hebben onderschat en dat er geen medische gronden waren om aan te nemen dat appellante niet in staat was om haar werkzaamheden te hervatten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak benadrukt de rol van bezwaarverzekeringsartsen in het beoordelen van de geschiktheid voor arbeid bij psychische klachten en de noodzaak van zorgvuldige afweging van medische informatie.

Uitspraak

09/6922 ZW
09/6923 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 november 2009, 08/1151 en 08/2229 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Stoel, advocaat te Dronten, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2011. Appellante is samen met mr. Stoel verschenen. Voor het Uwv verscheen mr. M.W.A. Blind.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante heeft beroep ingesteld tegen twee besluiten van het Uwv ter uitvoering van de Ziektewet (ZW) van 10 juni 2008 (hierna: besluit 1) en 18 november 2008 (hierna: besluit 2). Met besluit 1 heeft het Uwv zijn besluit gehandhaafd van 8 februari 2008, waarbij hij heeft bepaald dat appellante vanaf 11 februari 2008 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Met besluit 2 handhaafde het Uwv zijn besluit van 17 juli 2008, waarin is neergelegd dat appellante, die zich op 23 juni 2008 opnieuw had ziek gemeld, vanaf 18 juli 2008 weer in staat wordt geacht om haar gecombineerde werkzaamheden van verkoopster en schoonmaakster te verrichten en dus met ingang van deze laatste datum geen recht heeft op ziekengeld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldige onderzoeken hebben verricht en daarbij de informatie van de behandelaars van appellante hebben betrokken. Met de uitgebrachte medische rapportages is volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd dat appellante met haar psychische klachten per 11 februari 2008 en 18 juli 2008 geschikt moet worden geacht voor haar arbeid.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep – samengevat – naar voren gebracht dat de informatie van haar behandelaars haar stelling onderbouwt dat zij in verband met de aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) toegeschreven klachten op de in geding zijnde data niet tot het verrichten van werkzaamheden in staat was. Aan hervatting van haar werk als verkoopster en schoonmaakster zal zij pas toekomen als een adequate behandeling van haar psychische problemen heeft plaatsgevonden. Na de bestreden hersteldverklaringen zijn appellante in het kader van de Werkloosheidswet geen sollicitatieverplichtingen opgelegd. De re-integratiecoach heeft de afstand tot de arbeidsmarkt groot genoemd.
3.2. Het Uwv heeft zich achter het oordeel van de rechtbank gesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ter beslissing ligt voor of op 11 februari 2008 en 18 juli 2008 de psychische klachten van appellante eraan in de weg stonden dat zij haar gecombineerde werkzaamheden van verkoopster en schoonmaakster gedurende in totaal maximaal 28 uren per week hervatte. Appellante heeft ter zitting bevestigd dat op 18 juli 2008 van de beenklachten, die mede ten grondslag lagen aan de ziekmelding van 23 juni 2008, geen sprake meer was. Zij heeft verder bevestigd dat haar psychische toestand op 18 juli 2008 niet in betekenende mate verschilde van die op 11 februari 2008.
4.2. Appellante is, nadat zij bezwaar had gemaakt tegen de hersteldverklaring per 11 februari 2008, onderzocht door bezwaarverzekeringsarts S.G. van Wageningen. In haar rapportage van 5 juni 2008 heeft Van Wageningen verslag gedaan van haar bevindingen en de klachten van psychomentale en psychosomatische aard beschreven die een reactie zijn op ernstige en traumatische gebeurtenissen in het gezin van appellante. Ter aanvulling van haar onderzoeksgegevens heeft zij inlichtingen ingewonnen bij de huisarts van appellante. Bij brief van 9 mei 2008 heeft de huisarts meegedeeld dat hij na een aantal gesprekken met appellante, die erg lijdt onder de psychosociale problemen en zich mede schuldig voelt aan de problemen die zijn ontstaan met haar kinderen, heeft besloten dat begeleiding van appellante door een meer deskundige hulpverlener zinvol is om de zaken weer in perspectief te kunnen zien en het eigen leven op te pakken.
Van Wageningen is tot de conclusie gekomen dat de klachten van vermoeidheid, stemmingswisselingen en somberheid en van psychosomatische aard aanleiding zijn om uit te gaan van een beperkte energetische belastbaarheid van appellante op preventieve gronden. Op grond van de presentatie, het psychomentaal functioneren tijdens onder andere de hoorzitting en het dagverhaal heeft Van Wageningen als haar opvatting gegeven dat appellante matig beperkt is tot 30 uren per week en dat de maatgevende arbeid, die een geringere urenomvang heeft, geschikt is. Daarbij heeft Van Wageningen betrokken dat het gaat om werkzaamheden met weinig stresserende momenten en een goede structuur en een grote mate van regelvrijheid in het schoonmaakwerk.
4.3. In de bezwaarprocedure die is gevolgd op de hersteldverklaring per 18 juli 2008 is appellante onderzocht door bezwaarverzekeringsarts M. Bakker. Bakker kreeg op haar verzoek informatie van psycholoog C. Bronsink-Schouwenburg, verbonden aan Meerkanten Geestelijke gezondheidszorg Flevo-Veluwe, bij welke instelling na de verwijzing door de huisarts de behandeling van appellante was gestart in augustus 2008. In haar brief van 24 oktober 2008 heeft Bronsink de angst en spanningsklachten beschreven die zijn ontstaan nadat appellante bekend was geworden met het seksueel misbruik van haar dochter door haar ex-man. Zij heeft daarbij vermeld dat in de relatie van appellante en haar nieuwe partner inmiddels ook problemen zijn ontstaan waardoor de klachten lijken te verergeren. Als diagnose is een aanpassingsstoornis gesteld met gemengd angstige en depressieve stemming. Uit haar rapportage van 17 november 2008 blijkt dat bezwaarverzekeringsarts Bakker deze diagnose als uitgangspunt heeft genomen bij haar beoordeling. Zij is tot de conclusie gekomen dat op 18 juli 2008 sprake was van de al bekende problematiek en niet van acute psychiatrische nood. Daarbij heeft Bakker van belang geacht dat de hulpverlening door Meerkanten eerst in augustus 2008 op gang is gekomen en beperkt leek te blijven tot het aanbieden van een vijftal gesprekken. Zij heeft de opvatting van verzekeringsarts A.M. van den Berg-Vos onderschreven dat met het herstel van de beenklachten op 18 juli 2008 een situatie ontstond van een beperking van de psychische belastbaarheid die geen belemmering was voor hervatting van de maatgevende arbeid. Van den Berg had de diagnose aanpassingstoornis met depressieve en angstige kenmerken blijkens haar rapportage van 17 juli 2008 al in ogenschouw genomen.
4.4. Net als de rechtbank is de Raad van oordeel dat de bezwaarverzekeringsartsen zorgvuldige onderzoeken hebben verricht en hun opvatting voldoende hebben onderbouwd dat appellante op de twee in geding zijnde data medisch gezien tot hervatting van haar werk in staat was. Beiden hebben appellante gesproken en zijn bij de motivering van de geschiktheid voor de maatgevende arbeid ingegaan op de gegevens die zijn verkregen vanuit de behandelend sector.
4.5. Appellante heeft zich na afsluiting van de behandeling door Meerkanten in juni 2009 gemeld bij GZ-psycholoog G.M. Groeneveld voor een traumabehandeling. Groeneveld heeft de door Meerkanten gestelde diagnose aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve kenmerken uitgebreid met een PTSS. De Raad volgt appellante niet in haar betoog dat uit dit gegeven voortvloeit dat de bezwaarverzekeringsartsen de belastbaarheid van appellante op 11 februari 2008 en 18 juli 2008 hebben overschat. Uit de beschrijving die Groeneveld in haar brief van 20 december 2009 heeft gegeven van de psychische toestand van appellante valt niet af te leiden dat een verdergaande beperking van de mogelijkheden van appellante op de in geding zijnde data had moeten worden aangenomen als toen al was vastgesteld dat appellante met haar angst- en spanningsklachten niet alleen voldoet aan de criteria die gelden voor een aanpassingsstoornis maar ook aan die voor een PTSS. Bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek gaat het om de vaststelling van beperkingen voor het verrichten van arbeid. Daarbij is een diagnose niet doorslaggevend. De Raad stelt vast dat bezwaarverzekeringsarts Van Wageningen de ernst van traumatische gebeurtenissen, die zich in het leven van appellante hebben voorgedaan en die zij (nog) niet heeft kunnen verwerken, allerminst heeft miskend en de klachten serieus heeft genomen die appellante aan die gebeurtenissen heeft toegeschreven. Na weging van die klachten heeft zij een oordeel gevormd over de belastbaarheid van appellante. Ook bezwaarverzekeringsarts Bakker heeft alle door appellante geuite klachten, die ook nog eens werden opgesomd door maatschappelijk werker A.N. Klinkenberg in haar door appellante ingebrachte brief van 20 augustus 2008, bij haar beoordeling betrokken.
4.6. Appellante heeft gesteld dat er op de in geding zijnde data een situatie was van ongeschiktheid voor de maatgevende arbeid zolang geen medische behandeling zou hebben plaatsgehad. Zij heeft daarbij gewezen op de re-integratievisie die is opgesteld op 7 juli 2008. Daarin heeft de re-integratiecoach als zijn opvatting gegeven dat appellante hulp nodig heeft om haar angsten en paniekaanvallen te reduceren en bij het gaan werken en het reilen en zeilen van haar gezin. De stappen richting de arbeidsmarkt, waarbij hij de afstand tot de arbeidsmarkt als groot benoemt, zullen volgens hem met zo min mogelijk stress moeten worden gezet en appellante heeft daarbij begeleiding nodig. In deze opvatting, die niet is gegeven door een arts en geen betrekking heeft op de op medische gronden aangenomen geschiktheid voor de voor de uitvoering van de ZW relevante werkzaamheden, die appellante voorafgaand aan haar werkloosheid verrichtte, ziet de Raad voor de stelling van appellante geen aanknopingspunten. Uit het gegeven dat aan appellante in het kader van de uitvoering van de Werkloosheidswet geen sollicitatieverplichting is opgelegd – en ook de in het kader van de schuldsanering benoemde bewindvoerder niet van appellante heeft verlangd dat zij trachtte inkomsten uit arbeid te verwerven – volgt evenmin dat appellante medisch gezien niet tot werkhervatting in staat was zolang zij niet met resultaat een op haar klachten toegesneden behandeling zou hebben ondergaan.
4.7. Uit de overwegingen onder 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de Raad zowel het oordeel van de rechtbank over besluit 1 als dat over besluit 2 onderschrijft. Het hoger beroep slaagt niet. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen grond.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) R.L. Venneman.
TM