[Appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2010, 08/1830 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 maart 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Visch.
1. Voor een overzicht van de feiten verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 20 september 2007, 05/937 WAO, 05/1028 ZW (LJN BB4974). Ter uitvoering van die uitspraak heeft het Uwv het besluit van 31 maart 2008 (hierna: bestreden besluit) genomen, inhoudend dat het ziekengeld van appellant op juiste gronden is beëindigd per 28 januari 1991 omdat hij in staat werd geacht het eigen werk te hervatten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit wordt gedragen door een deugdelijke motivering blijkend uit rapportages van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige. De rechtbank heeft daarbij mee laten wegen dat in beroep geen medische informatie is ingebracht die er op wijst dat de arbeidsongeschiktheid van appellant op of rond 28 januari 1991 in betekenende mate is onderschat. Daarom heeft de rechtbank ook geen aanleiding gezien om een nader medisch onderzoek te laten verrichten.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1. De Raad stelt vast dat bezwaarverzekeringsarts P.M. Cramer in zijn rapport van 5 maart 2008 voor de vaststelling van de belastbaarheid van appellant op 28 januari 1991 aansluiting heeft gezocht bij het standpunt van verzekeringsarts R.J.A.M. van Eldijk en dat van bezwaarverzekeringsarts A.C.J. Wever inzake de belastbaarheid van appellant zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 26 februari 2003. Vervolgens heeft bezwaararbeidsdeskundige G.J.W. van de Hulst in zijn rapport van 18 maart 2008, uitgaande van de functieomschrijving en -belasting zoals neergelegd in het rapport van 4 april 2003 van bezwaararbeidsdeskundige B. Evegaars, geconcludeerd dat de functiebelasting de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt en dat appellant op 28 januari 1991 in staat was zijn werk van magazijnbediende te hervatten.
3.2. Hetgeen in hoger beroep door appellant is aangevoerd maar niet is onderbouwd met nadere gegevens, biedt geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank of tot het instellen van een nader medisch onderzoek. Ook uit de zich in het dossier bevindende rapporten van de beoordelend artsen in Marokko, in het bijzonder de rapporten van 21 januari 1991 en 20 februari 1991 volgt niet dat het Uwv de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding 28 januari 1991 niet juist heeft ingeschat.
3.3. Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep geen doel treft. Derhalve komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011.