ECLI:NL:CRVB:2011:BP7860

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3974 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand en schending van de inlichtingenverplichting onder de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, die op 4 juni 2008 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht ongegrond verklaarde. Appellant had op 23 april 2007 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College heeft deze aanvraag echter buiten behandeling gesteld en later, op 10 maart 2008, afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant niet of onvoldoende had voldaan aan de inlichtingenverplichting zoals vastgelegd in artikel 17 van de WWB. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de beoordeling door de bestuursrechter de periode van 23 april 2007 tot en met 10 maart 2008 beslaat. Appellant heeft aangevoerd dat hij alle benodigde gegevens heeft verstrekt om zijn recht op bijstand te onderbouwen. De Raad oordeelt echter dat het College terecht heeft vastgesteld dat appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan. Dit werd onderbouwd door het feit dat appellant in 2001 een aanzienlijk bedrag had verduisterd van zijn werkgever en niet kon uitleggen wat er met dit geld was gebeurd.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met A.B.J. van der Ham als voorzitter en E.J.M. Heijs en N.M. van Waterschoot als leden, in aanwezigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 maart 2011.

Uitspraak

08/3974 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 4 juni 2008, 08/1206 en 08/1207 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.M.B. Amting, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 25 januari 2011, waar partijen, met voorafgaand bericht, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 23 april 2007 heeft appellant een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend.
1.2. Bij besluit van 14 juni 2007 heeft het College deze aanvraag buiten behandeling gesteld.
1.3. Bij besluit van 10 maart 2008 heeft het College beslist op het bezwaar tegen het besluit van 14 juni 2007 en daarbij de aanvraag alsnog afgewezen. Aan de afwijzing is, samengevat, ten grondslag gelegd dat appellant niet of in onvoldoende mate heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting van artikel 17 van de WWB, waardoor niet kan worden beoordeeld of appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het besluit van 10 maart 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Nu de aanvraag aanvankelijk buiten behandeling is gesteld, maar bij besluit op bezwaar van 10 maart 2008 alsnog inhoudelijk op de aanvraag is beslist, bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode van 23 april 2007 tot en met 10 maart 2008.
4.2. Appellant heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. Hij heeft alle gegevens verstrekt die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd en die noodzakelijk zijn om het recht op bijstand te beoordelen. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft op basis van de gedingstukken dan ook niet tot het oordeel kunnen komen dat het College terecht en op goede gronden heeft vastgesteld dat niet voldaan is aan de inlichtingenverplichting van artikel 17 van de WWB.
4.3. Het College heeft aan het besluit van 10 maart 2008 onder meer ten grondslag gelegd dat appellant in 2001 een bedrag van ruim € 900.000,-- heeft verduisterd van zijn toenmalige werkgever en dat onduidelijk is gebleven wat er met het geld is gebeurd en hoe en waarom het geld naar Tunesië is gegaan. De Raad is allereerst van oordeel dat het College terecht van appellant, als aanvrager van bijstand, heeft verlangd dat hij inzichtelijk maakt wat er met dit bedrag is gebeurd. Appellant heeft dit niet gedaan. Hij heeft zijn stelling dat van hem in mei 2002 een bedrag van ongeveer fl. 800.000,-- uit de kluis van een appartement in Tunesië is gestolen, niet aannemelijk gemaakt. De enkele overgelegde ‘verklaring van verlies/diefstal’ van 31 oktober 2005, die een hostess van Holland International ruim drie jaar later ten behoeve van de verzekeringsmaatschappij heeft opgesteld, is hiervoor onvoldoende. Overigens resteert ook als het bedrag van
fl. 800.000,-- in mindering zou moeten worden gebracht op het verduisterde bedrag van ruim € 900.000,--, nog een zeer aanzienlijk bedrag waarvan appellant niet inzichtelijk heeft gemaakt wat hiermee is gebeurd. De Raad is dan ook van oordeel dat het College reeds op grond van de onduidelijkheden met betrekking tot de besteding van het verduisterde bedrag terecht heeft vastgesteld dat appellant de inlichtingenverplichting van artikel 17 van de WWB heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en E.J.M. Heijs en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) N.M. van Gorkum.
IJ